In zijn stem trilde verbazing.
De oude rechercheur knikte. ‘Onze vierde man… De Shovel.’
15
De Cock deed de deur van zijn woning open. Op de stoep stond Vledder. De jonge rechercheur lachte wat verlegen. In zijn linkerhand bungelde een bos fraaie rode rozen.
‘Voor jouw vrouw. Hoe langer ik jou ken… hoe meer ik haar ga bewonderen.’
De Cock kon het grapje wel waarderen. Lachend deed hij een stap opzij.
‘Kom erin.’
‘Zijn de anderen er al?’
De Cock knikte.
‘Appie Keizer en Fred Prins zitten bij mijn vrouw en hebben het hoogste woord. Ik heb ook Jaap Alberts uitgenodigd. Ik vind dat hij zich in het peeskamertje kranig heeft gedragen.’
Ze stapten de woonkamer binnen. Mevrouw De Cock kwam onmiddellijk overeind en schudde Vledder ter begroeting de hand. Met een gebaartje van verrukking nam ze de rozen in ontvangst. Ze wuifde uitnodigend naar een diepe leren fauteuil.
‘Ga zitten,’ riep ze hartelijk. ‘Ik behoef je niet aan de anderen voor te stellen.’
Vledder lachte.
‘Dat geboefte ken ik.’
De Cock pakte de fles cognac Napoleon, die hij speciaal voor dergelijke gelegenheden in voorraad hield, en vulde ruim de bodem van diepbolle, voorverwarmde glazen. Hij reikte die zijn vrienden aan. Daarna hield hij zijn glas omhoog.
‘Op het duistere mysterie van het peeskamertje,’ toostte hij lachend.
Nadat ze allen een slok hadden genomen, keek Fred Prins de oude rechercheur verwonderd aan.
‘Wat hadden al die kerels in dat kamertje aan de Achterburgwal te zoeken?’
De Cock grijnsde.
‘Een schat.’
Fred Prins grinnikte.
‘Een schat?’
De Cock knikte.
‘Een heuse schat. Luitjes van de Technische Dienst hebben vanmorgen de vloer van het peeskamertje opengebroken. Op het hoofdbureau zijn ze nu bezig om drie koffers met kostbare sieraden te sorteren. En op basis van oude aangiften en recherchelijsten probeert men de herkomst te achterhalen.’
Fred Prins spreidde zijn armen.
‘Waar komt die schat vandaan?’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘Dat is een lang verhaal.’
Fred Prins knikte heftig.
‘Ik wil het toch horen.’
De Cock zette zijn glas naast zich op een bijzettafeltje.
‘Acht, negen jaar geleden,’ begon hij op gedragen toon, ‘maakten twee Haagse penozevrienden, Albertus van Zoggel en Hendrik Noorddijk, tijdens een van hun strooptochten door het land, min of meer bij toeval een forse partij sieraden buit.
Ze wisten niet goed wat ze met die sieraden moesten doen en deden navraag. Een oud lid van de Haagse penoze bracht het tweetal met hun buit in contact met ene Charles van Milschot, alias Juwelen Charles. Die raadde hen aan om de edelstenen uit hun zettingen te halen en de edele metalen om te smelten tot foks. Dat foks en de edelstenen konden ze aan hem verkopen. Van kostbare sieraden, waar veel vakmanschap aan is besteed, is het jammer om ze tot foks te verwerken. Die hebben ze bewaard.’
De Cock glimlachte.
‘Dat gebeurde,’ ging hij verder, ‘en vanaf dat moment werd Charles van Milschot heler van de sieraden die het tweetal buit maakte. Charles van Milschot was een bijzondere man: charmant, innemend, vriendelijk, intelligent en van goede komaf. Hij was vertegenwoordiger van enige groothandels in sieraden. Maar hij had een zwak. Charles van Milschot was een gokker… een verslaving die hem veel geld kostte.
Door zijn positie wist hij precies bij welke juwelier een begerenswaardige voorraad juwelen voorhanden was. Op voorwaarde dat hij een derde van de buit kreeg, speelde hij deze informatie door aan Haagse Bertus en zijn maat Hendrik Noorddijk.’
Appie Keizer glunderde.
‘Men was altijd verzekerd van een rijke buit.’
Het gezicht van De Cock betrok.
‘Aanvankelijk liep het goed,’ sprak hij somber, ‘maar steeds meer juweliers namen beveiligingsmaatregelen om inbraak bij hun zaak te voorkomen. Toen de opbrengsten niet meer loonden, introduceerde Charles van Milschot een nieuw bendelid: Johan-Pieter Berkenhout, alias De Shovel.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Dat was een gelukkige greep. Johan-Pieter Berkenhout ramde met een shovel de winkelpuien van de door Charles van Milschot aangewezen juweliers. Haagse Bertus en zijn maat roofden de juwelen en Charles van Milschot zorgde voor de verkoop. In enkele jaren verzamelde elke bendelid zich een vermogen.’
Vledder boog zich naar voren.
‘Waarom stopte men zeven jaar geleden?’
‘Hendrik Noorddijk… het kalmste en bedachtzaamste bendelid was bang dat de politie zo veel bewijzen tegen hen zou vergaren, dat ze tot arrestatie konden overgaan. Hij wist zijn medebendeleden ervan te overtuigen dat het beter was om te stoppen en in het buitenland van de revenuen te gaan genieten.’
Vledder glimlachte.
‘Ze gingen naar Spanje.’
De Cock knikte.
‘Met de strikte opdracht om ook in Spanje zo min mogelijk contact met elkaar te onderhouden. Pas na zeven jaar zouden ze elkaar in Amsterdam weer ontmoeten.’
Vledder declameerde:
‘Een rendez-vous in Amsterdam.’
Het gezicht van De Cock versomberde.
‘Zo later bleek: een dodelijk rendez-vous.’
Fred Prins vroeg om aandacht.
‘Ik hoor nog steeds niets van een schat.’
De Cock nam nog een slok van zijn cognac.
‘De meeste juwelen,’ legde hij uit, ‘zijn eenvoudig van aard en constructie. Die juwelen zijn gemakkelijk te verhandelen en leveren weinig gevaar voor herkenning. De meer kostbare sieraden, soms unieke exemplaren, zijn veel moeilijker verhandelbaar. Ze worden gemakkelijker herkend. Toen de bendeleden besloten om te stoppen, hadden ze nog een ruime voorraad van dat soort meer specifieke sieraden. Men besloot met de verkoop daarvan te wachten tot de commotie rond de spectaculaire juwelendiefstallen was weggeëbd.’
Appie Keizer lachte.
‘Dat was dus de werkelijke reden van het rendez-vous.’
De Cock knikte.
‘De bendeleden hebben er lang over vergaderd waar men de voorraad zolang zou verstoppen. Haagse Bertus, die vrij veel in het hotel De Veilige Haven in Amsterdam overnachtte, bracht het plan naar voren om de overgebleven buit onder de vloer van een van de gelijkstraatse hotelkamers van het hotel in de kruipruimte te verstoppen. Volgens hem kwam niemand op het idee om daar naar een schat te gaan zoeken.’
Fred Prins keek hem aan.
‘Dat gebeurde?’
De Cock knikte.
‘De vier bendeleden namen voor een nacht hun intrek in De Veilige Haven, braken voorzichtig de vloer open… Hendrik Noorddijk was van oorsprong timmerman… legden drie koffers met juwelen in de kruipruimte en timmerden de vloer weer zorgvuldig dicht.’
Fred Prins trok een denkrimpel in zijn hoofd.
‘Waarom werden die moorden begaan?’
De Cock zuchtte.
‘Men vertrouwde elkaar niet. De dag van het rendez-vous was de eerste augustus… Men zou bij elkaar komen in de woning van de moeder van Haagse Bertus in de Jordaan.
De Shovel, die altijd al van mening was dat hij een groter aandeel van de buit verdiende, omdat hij de grootste risico’s liep, was al twee weken eerder in Amsterdam.
Tot zijn verrassing bleek dat De Veilige Haven niet meer bestond, maar was omgebouwd tot een hoerenkast. Terwijl hij voor zichzelf probeerde te achterhalen in welk kamertje precies de buit was verborgen, ontdekte hij dat nog iemand anders belangstelling had… Albertus van Zoggel… alias Haagse Bertus.
De Shovel was woedend. Hij concludeerde terecht dat Haagse Bertus er op uit was om de buit alleen voor zichzelf op te eisen. Hij hield het voormalige hotelletje nauwlettend in het oog en was vrijwel getuige van de moord door Albertus van Zoggel op Charmaine Dupuitrain. Toen hij de volgende avond Haagse Bertus het peeskamertje zag binnengaan, overviel hij hem en wurgde hem met een stuk elektriciteitsdraad.’