Выбрать главу

De Cock zuchtte.

‘De goede God weet meer dan ik,’ sprak hij berustend. ‘Ik weet niet of jij dat hoertje vanavond om zeep hebt geholpen. Ik heb daarvoor geen afdoende bewijzen. Wat mij betreft kun je nu gaan. Misschien ontmoet ik je nog wel eens wanneer ik juridisch bezien wat steviger in mijn schoenen sta.’

Johan-Pieter Berkenhout glimlachte beminnelijk.

‘Dan laat ik mij door u arresteren.’ Hij blikte verholen naar Vledder. ‘Dat lijkt mij eervoller dan door een piemeltje te worden aangehouden.’

Het gezicht van Vledder kleurde rood. De Cock zag het en maakte een afwerend gebaar.

Johan-Pieter Berkenhout kwam van zijn stoel omhoog.

‘Blijf braaf zoeken naar een man met een zwarte snor.’

Het klonk spottend.

‘Ik was het niet.’

Hij pakte met duim en wijsvinger zijn snor vast en trok hem voorzichtig van zijn bovenlip. ‘Die van mij is niet echt… gewoon een nepsnor. Als ik naar de hoeren ga, word ik niet graag herkend door iemand die later mijn vrouw inlicht.’

Hij liep van hen weg. Bij de deur draaide hij zich half om. Op zijn gezicht lag een milde grijns.

‘Goedenavond heren… het was mij hoogst aangenaam.’

3

Op het Stationsplein stapte De Cock uit een overvolle tram en liep in een stroom van reizigers naar het brede trottoir van het Damrak. Na een donkere regenperiode liet de zon zich weer eens uitbundig zien. Ze straalde in het hemelsblauw met hier en daar een wulps schapenwolkje voor het decor.

Zonnig zomers Amsterdam bood een vrolijk vriendelijk aanzien. De niet langer in regenplastic verpakte meisjes en jonge vrouwen toonden luchtige kleurrijke toiletjes, waarin hun bekoorlijke vormen volledig tot hun recht kwamen.

De Cock keek om zich heen en genoot. Verholen. Zijn puriteinse ziel liet hem niet toe zich onbeschaamd aan al dat schoons te vergapen. Toch voelde hij zich ineens jong… jonger dan zijn jaren telden.

Bij de Oudebrugsteeg stak hij met tintelend plezier voor een juist aanstormende tramtrein van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over en zwaaide joviaal naar een onverbeterlijke penozejongen, van wie hij wist dat hij weer net uit de bajes was ontslagen.

In de Warmoesstraat, voor de ingang van het beruchte politiebureau, bleef hij even staan en keek op zijn polshorloge. Hij was ruim drie kwartier te laat. Hij constateerde het met kinderlijk plezier.

Toen hij de hal van het politiebureau binnenstapte, riep Jan Kusters hem vanachter de balie. De Cock liep glimlachend op de wachtcommandant toe.

‘Goedemorgen,’ riep hij jolig. ‘Slecht geslapen? Je hebt een gezicht van oude lappen.’

‘Ik voel mij ook niet prettig.’

De Cock gebaarde naar de straat.

‘Zet je pet op en ga naar buiten. De zon schijnt. Het belooft een fraaie dag te worden.’

De wachtcommandant gromde.

‘Ik ben vanmorgen vroeg al bij de commissaris geroepen.’

‘Waarvoor?’

‘Die razzia van gisteravond.’

De Cock trok een vies gezicht.

‘Razzia?’

Jan Kusters knikte.

‘Zo noemde Buitendam het. Ik moest hem een volledig verslag doen van hoe het was gegaan… Hoelang wij die mensen van hun vrijheid hadden beroofd.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘We hebben die mensen niet van hun vrijheid beroofd. Het was een kort oponthoud voor een verhoor. Dat klinkt heel anders.’

De wachtcommandant zuchtte.

‘Leg hem dat maar eens uit.’

‘Had hij een klacht ontvangen?’

De wachtcommandant trok zijn schouders op.

‘Dat weet ik niet. Ik kreeg het idee dat iemand hem had ingelicht.’

‘Het stond toch in jouw dagelijks rapport?’

Jan Kusters knikte.

‘Dat had hij voor zich liggen.’

De Cock glimlachte.

‘Heb je hem uitgelegd dat ik de aanstichter van die… eh, die razzia was?’

Jan Kusters grijnsde.

‘Hij heeft mij ook niets verweten,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Maar ik ben bang dat jij je borst nat kunt maken.’

De Cock schoof zijn oude hoedje naar voren en krabde zich achter in zijn nek.

‘Razzia… razzia,’ herhaalde hij ongelovig, ‘waar haalt die man dat woord vandaan?’

Het vale gezicht van commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van bureau Warmoesstraat, stond op storm. Zijn neusvleugels trilden en de kleine ogen onder zijn borstelige wenkbrauwen fonkelden kwaadaardig. Hij wuifde met een slanke hand wat bruusk naar de stoel voor zijn bureau. ‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Ik moet met je spreken.’

De Cock monsterde het gezicht van zijn chef en koos voor de aanval. ‘Als het u hetzelfde is,’ reageerde hij nonchalant, ‘ik blijf liever staan.’

Buitendam kuchte.

‘Zoals je wilt,’ sprak hij kortaf. Hij schoof het dagelijks rapport naar zich toe, pakte zijn bril en las hardop de namen voor van de zeven mannen, die door een paar dienders van de Wallen waren geplukt. Daarna keek hij vertoornd op.

‘Weet jij nog wat volgens de wet een verdachte is, De Cock?’

De oude rechercheur knikte gelaten. ‘Degene,’ dreunde hij op, ‘te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit.’

Buitendam grijnsde.

‘Ik hoor dat je het nog niet bent vergeten.’ Hij zweeg even. ‘En is het hebben van een snor en zwart haar een redelijk vermoeden van schuld?’

De Cock ademde diep.

‘Er meldde zich gisteravond bij ons een jonge vrouw, die ons vertelde dat een haar bekend hoertje op de Wallen al geruime tijd werd lastiggevallen door een man met zwart haar en een snor. Vledder en ik zijn gaan kijken. Toen wij bij haar peeskamertje kwamen, vonden we haar dood. Gewurgd. Het moet vrij kort voor onze komst zijn gebeurd. Er was nog geen temperatuurverlies. Het slachtoffer was nog zo warm, dat de moordenaar niet ver weg kon zijn. Van de Wallen scheurt men ’s avonds niet weg met een auto. Dat kan eenvoudig niet. Daarvoor is het daar te druk en te vol. Ik gokte erop dat de dader nog in de omgeving was… te voet.’

Commissaris Buitendam grijnsde.

‘Toen heb je alle mannen met zwart haar en een snor maar laten oppakken.’

De Cock knikte met getuite lippen.

‘En ik sta nog steeds achter de beslissing voor deze… eh, deze razzia.’

Commissaris Buitendam snoof.

‘Ik niet,’ brulde hij, ‘en ook onze officier van justitie niet. Meester Medhuizen toonde zich uiterst verbolgen.’

De Cock veinsde verbazing.

‘Heeft de officier een klacht over ons optreden ontvangen?’

Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd.

‘Geen klacht. Het is hem ter ore gekomen en daarna heeft hij mij ingelicht.’

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Ter ore gekomen?’ herhaalde hij vragend.

Commissaris Buitendam knikte.

‘Iemand uit het publiek heeft hem van jouw actie op de hoogte gebracht.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Iemand uit het publiek?’ herhaalde hij verrast.

‘Zeker.’

De Cock keek hem ongelovig aan.

‘Sinds wanneer,’ vroeg hij met een licht sarcasme, ‘heeft onze officier van justitie infiltranten onder de hoerenlopers?’

Als door een wesp gestoken, kwam commissaris Buitendam met een ruk uit zijn stoel overeind. Zijn gezicht zag rood en zijn handen trilden.

Met een vlammende blik in zijn ogen strekte hij zijn rechterhand naar de deur.

‘Eruit!’

De Cock ging.

Vledder keek hem onderzoekend aan.

‘Jij was bij de commissaris?’

De Cock trok een grimas.

‘Jan Kusters had mij al gewaarschuwd dat Buitendam ons optreden van gisteravond niet kon waarderen. En omdat de aanval de beste verdediging is, ben ik maar direct naar hem toe gestapt.’