‘Vanmorgen,’ opende hij traag, ‘meldde zich bij ons een jonge vrouw: Grietje van der Zee. Ook zij was niet verbaasd over de dood van Charmaine.’
De mondhoeken van Lorette de Jong krulden omhoog.
‘Ik heb zo’n idee, dat zij mij verantwoordelijk acht voor haar dood.’
De Cock knikte.
‘Ze was ervan overtuigd dat u Charmaine had omgebracht.’
‘Omgebracht… ik?’
De Cock keek haar strak aan.
‘U zou in het verleden al tweemaal eerder een poging hebben ondernomen om haar te wurgen.’
Lorette schudde haar hoofd.
‘Ik weet niet waar die Grietje van der Zee die nonsens vandaan haalt. Ik denk dat ze de woorden van Charmaine op haar eigen manier uitlegt.’
‘U hebt nooit uw handen om de keel van Charmaine geslagen?’
Lorette zuchtte diep.
‘Toen Charmaine ondanks mijn tegenwerpingen toch in de prostitutie wilde, heb ik haar aangeraden om eerst zelfverdedigingslessen te nemen, zodat ze weerbaar was wanneer ze door een man zou worden aangevallen. Die lessen speelden wij thuis wel na.’
De Cock trok een grijns.
‘U vertelde ons dat u nog nooit op de Wallen was geweest, maar u kwam daar wel degelijk.’
Lorette liet haar hoofd zakken.
‘In mijn gedachtewereld bestond die hoerenbuurt niet.’
De Cock grinnikte.
‘Dat is zot,’ reageerde hij fel. ‘Die hoerenbuurt is er en Charmaine was daar prostituee.’
De oude rechercheur strekte zijn wijsvinger beschuldigend naar haar uit. ‘U hebt ons verteld dat Charmaine al in de prostitutie zat toen u haar leerde kennen. En ook dat was een leugen.’
Lorette toonde voor het eerst enige emotie.
‘Ik heb dat niet gewild,’ riep ze luid. ‘Ik heb het verlangen van Charmaine ook nooit begrepen. Ik verdiende genoeg voor ons beiden.’
‘Waar ging het geld heen, dat Charmaine in de prostitutie verdiende?’
‘Dat wist ik niet.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘U weet het nu wel?’
Lorette maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Zolang ze leefde heb ik nooit in de papieren van Charmaine gesnuffeld. Ik vond dat ongepast. Ik wilde niets weten van haar duister verleden.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Haar duister verleden?’
Lorette zuchtte.
‘Charmaine had schulden. Maar de oorsprong van die schulden kende ik niet en Charmaine weigerde het mij te vertellen.’
‘U kent die oorsprong nu wel?’
Lorette knikte.
‘Ik heb papieren gevonden. Schuldbekentenissen. Charmaine heeft bij een bank gewerkt… de IJsselsteinse Bank, net als Grietje van der Zee. Daar heeft Charmaine gefraudeerd. In de loop van jaren heeft ze de bank voor tienduizenden benadeeld.’
‘Die betaalde ze terug?’
Lorette slikte.
‘Als hoer.’
5
Vledder keek hem verrast aan. ‘Onderneem je niets tegen haar?’ vroeg hij verwonderd. ‘Je liet haar gewoon gaan.’
De Cock knikte. ‘Zie jij een gegronde reden om haar vast te houden?’ vroeg hij kalm. ‘Je vindt geen officier van justitie die daar aan wil. Begrijpelijk. Ik vond haar verklaring heel acceptabel.’
Vledder spreidde zijn handen. ‘Lorette de Jong heeft geen alibi voor het tijdstip van de moord. Ze kan niet bewijzen dat Charmaine haar die bewuste avond heeft gebeld en dat zij vanuit Purmerend rechtstreeks naar ons is gekomen. We moeten haar op haar woord geloven.’
De Cock trok zijn schouders op. ‘Dat doen we dan maar,’ sprak hij berustend. ‘Ik vind geen feitelijk motief.’
Vledder glimlachte fijntjes. ‘Het verhaal van Grietje van der Zee, dat Lorette de Jong uit pure machtswellust Charmaine zou hebben vermoord, beschouw jij nu dus ook als gewauwel?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik ben een dergelijk motief in de praktijk nog nooit tegengekomen,’ antwoordde hij wat geprikkeld. ‘Maar dat betekent niet dat de wil… de lust om over het leven en de dood van een ander te beschikken, geen motief voor moord zou kunnen zijn.’
‘Hoe?’
‘De geschiedenis kent genoeg heersers die willekeurig over het leven en de dood van hun onderdanen beschikten. De dansende Salome uit de Bijbel eiste op aandrang van haar moeder het hoofd van Johannes de Doper. Ze kreeg het… op een schotel.’
‘Was dat moord?’
De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Al danste Salome nog zo mooi… het was moord. Hoe wil je dat anders noemen? En ik denk dat… waar ook ter wereld… nog dagelijks van dergelijke moorden worden gepleegd. Zoals vroeger de gifbeker voor Socrates… een staatsmoord met een vals proces.’
‘Schobbejakken.’
De Cock wuifde het onderwerp weg en keerde terug tot de actualiteit.
‘Volgens Brabantse Truus was er inderdaad een man met een snor, en dat is de voornaamste reden dat ik Lorette de Jong heb laten gaan. Bovendien heeft ze kleine handen.’
Vledder glimlachte. ‘Je bedoelt te klein om een spanwijdte van zeventien centimeter te halen.’
De Cock knikte. ‘Ik heb niet eens de moeite genomen om de spanwijdte van haar handen te meten.’
‘Wat denk je van die fraudeaffaire, waarmee Lorette de Jong nu tevoorschijn komt?’
‘Lorette de Jong zou ons de bescheiden bezorgen die daarop betrekking hebben. Aan de hand van die bescheiden kunnen we de IJsselsteinse Bank benaderen en om opheldering vragen.’
‘Geloof jij dat Charmaine onder druk van die fraudeaffaire in de prostitutie ging?’
De Cock knikte traag. ‘Banken doen niet graag aangifte van een fraude door eigen personeel. Ze schuwen de publiciteit die daar mogelijk uit voortvloeit. Interne fraude tast het vertrouwen van de cliëntèle aan. Onder de bedreiging dat anders aangifte volgt, wordt vaak een afbetalingsregeling met de fraudeur getroffen.’
‘Een wurgcontract.’
De Cock lachte. ‘Jij drukt je altijd zo… eh, zo barbaars uit,’ riep hij afkeurend. ‘Wie fraude pleegt loopt nu eenmaal het risico dat hem of haar… vroeg of laat… de rekening wordt gepresenteerd. Daar is naar mijn gevoel niets verkeerds aan.’
Vledder grijnsde.
‘Het blijft een wurgcontract,’ reageerde hij koppig.
‘Waar ik wel benieuwd naar ben, is de mogelijke betrokkenheid van Grietje van der Zee. Zij moet van die fraude hebben geweten. Ze zaten samen op dezelfde bank en deelden de liefde.’
Vledder keek hem geschrokken aan.
‘Ligt daar een motief voor moord?’
‘Mogelijk. Als er sprake is van betrokkenheid, dan kende Charmaine die.’
‘We gaan het Grietje van der Zee vragen.’
De Cock knikte. ‘Maar niet vandaag.’
De oude rechercheur stond van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na. ‘Waar ga je heen?’
De Cock draaide zich half om. ‘Naar Smalle Lowietje. Mijn droge keel dorst naar een cognackie.’
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze steevast Smalle Lowietje genoemd, zwaaide al meer dan een kwart eeuw met milde hand de scepter in het schemerig intieme lokaaltje op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg, dat hij vol trots als ‘mijn etablissement’ betitelde.
Toen de rechercheurs zijn café binnenstapten, begroette hij hen uitbundig. Hij streek met zijn handjes langs zijn morsige vest en schudde De Cock daarna hartelijk de hand.
Op zijn miezerige muizensmoeltje lag een gulle glans van verrukking. Smalle Lowietje was bijzonder op de grijze speurder gesteld. En dat was wederkerig. Hoewel de tengere caféhouder in zijn bruisende leven vrijwel alles had gedaan wat volgens het Wetboek van Strafrecht was verboden… hield De Cock van Smalle Lowietje.
De oude rechercheur slenterde naar het eind van de bar en hees zich op een kruk.