Выбрать главу

Charlotte Overdinkel draaide zich iets terug.

‘Anderhalf jaar geleden.’

‘Wist u toen al van zijn verhouding met Marianne Olthoven?’

Charlotte Overdinkel grijnsde.

‘Dat wist ik. Maar dat was niet de reden van mijn vlucht.’

Ze gebaarde achteloos. ‘Er waren zoveel vrouwen in zijn leven. Ik heb wel eens de gedachte gehad dat hij erin handelde.’

‘In vrouwen?’

Charlotte Overdinkel maakte een lichte schouderbeweging. Over haar gezicht gleed een glimlach… een glimlach vergezeld van een expressie van berusting. Ineens was ze een normale, lieve, gevoelige vrouw… viel alle kilheid van haar af. ‘In het begin van mijn huwelijk,’ sprak ze gelaten, ‘maakte ik mij druk om al die affaires… huurde ik privédetectives om zijn gangen na te gaan. Maar dat heb ik algauw opgegeven. Zijn ontrouw was zo frequent en zo openlijk, dat ik voor het vaststellen daarvan geen detectives nodig had.’

‘U kon dat zelf wel constateren.’

Charlotte Overdinkel knikte traag.

‘En ik raakte daar bedreven in.’

De Cock boog zich vertrouwelijk naar haar toe.

‘U bent gekomen,’ sprak hij vriendelijk, ‘om Marianne Olthoven te beschuldigen van de moord op uw ex-man. U vertelde dat zij in het bezit was van een vuurwapen… vermoedelijk een pistool… en dus beschikt over een middel om de daad te kunnen uitvoeren.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘Kent u ook haar motief?’

Charlotte Overdinkel knikte traag.

‘Ze zijn vorige maand in het geheim getrouwd. Marianne Olthoven erft al zijn bezittingen.’

Toen Charlotte Overdinkel was vertrokken, viel er tussen de beide rechercheurs een diepe stilte. Het was alsof haar stem, de vaak bitse toon waarop ze sprak, nog steeds tussen de kale muren van de recherchekamer hing. Het was Vledder, die na enige tijd de stilte verbrak.

‘Wanneer gaan we haar arresteren?’

De Cock keek hem verbaasd aan.

‘Wie?’

‘Marianne Olthoven… van haar kan men nu toch beweren dat feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld rechtvaardigen.’

De jonge rechercheur glimlachte.

‘Ik heb goed naar je geluisterd. Ik vind jouw wetskennis nog steeds bewonderenswaardig.’

De Cock keek hem fronsend aan.

‘Meen je het echt?’

‘Wat?’

‘Dat Marianne Olthoven een redelijke verdachte is?’

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Nu wij weten dat zij over een vuurwapen beschikt… wij van haar een redelijk motief kennen… acht ik haar arrestatie wel aannemelijk… gerechtvaardigd. Vergeet niet dat zij op of omstreeks het tijdstip van de moord op de Keizersgracht was… en dus in de praktische mogelijkheid om Emile van den Aerdenburg neer te schieten. En waar is haar alibi? Wie bevestigt dat zij die avond naar Maarsbergen is gereden en daar enige uren bij de telefoon heeft vertoefd? Wij hebben daarvoor alleen haar eigen verklaring.’

De Cock staarde een tijdlang voor zich uit. Hij overdacht hoeveel waarheid er school in de woorden van zijn jonge collega. Zijn hersenen werkten op volle toeren… zochten zwakheden in die waarheid.

‘Geloof jij,’ sprak hij na een poosje, ‘dat er een duidelijk verband bestaat tussen de dreigbrieven en de moord op Emile van den Aerdenburg?’

Vledder keek zijn oudere collega wat achterdochtig aan.

‘Ja,’ sprak hij onzeker, ‘dat geloof ik. Het ligt ook het meest voor de hand.’

De grijze speurder leunde behaaglijk in zijn stoel achterover en schudde grijnzend zijn hoofd.

‘Dan klopt het niet.’

‘Wat klopt dan niet?’

De oude rechercheur grinnikte vreugdeloos. ‘Dan past Marianne Olthoven niet in het patroon van de dader of daderes.’ Vledder reageerde verward. ‘Dat begrijp ik niet.’

De Cock stak gebarend zijn beide handen naar voren.

‘Wat voor zin had het voor Marianne Olthoven om aan haar vriend… of zoals wij mogen aannemen… aan haar wettige echtgenoot… dreigbrieven te sturen in de trant van: Hoeveel is uw leven u waard? En dat nog wel in een bepaald karakteristiek priegelschrift.’

Vledder trok onwillig zijn schouders op.

‘Dat weet ik niet,’ riep hij wrevelig. ‘Mensen doen soms de vreemdste dingen.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Naar mijn overtuiging,’ sprak hij kalm, ‘had dat voor haar geen enkele zin. Zelfs al had ze de moord op Emile van den Aerdenburg van tevoren gepland… hoe konden die dreigbrieven haar dienstbaar zijn? Misleiding… van wie, van ons? We kunnen er rustig van uitgaan dat Emile van den Aerdenburg het handschrift van Marianne Olthoven kende. Die twee zullen elkaar zeker wel eens een briefje hebben geschreven.’ De grijze speurder veranderde van toon. ‘En dacht je nu werkelijk, dat Emile van den Aerdenburg, volgens zijn ex-vrouw een sluwe man, bij ons aan de Warmoesstraat aangifte van bedreiging had gedaan als hij had geweten dat die dreigbrieven van zijn vriendin afkomstig waren? Was hij dan ooit een huwelijk met haar aangegaan?’

Vledder boog zijn hoofd.

‘Dat,’ reageerde hij zwakjes, ‘is niet aannemelijk.’

De Cock zuchtte.

‘Ik heb nog de mogelijkheid overwogen dat Marianne Olthoven de dreigbrieven door een ander had laten schrijven… in een handschrift dat haar vriend en latere echtgenoot niet kende.’ De ogen van Vledder lichtten op.

‘Dat kan toch?’ In zijn stem klonk iets van enthousiasme.

De Cock knikte traag.

‘Dat kan… maar dan stuit ik toch direct op een nieuwe moeilijkheid.’

‘En dat is?’

De Cock stak opnieuw zijn armen vooruit.

‘Ten aanzien van Emile van den Aerdenburg had Marianne Olthoven… let wel pas na het sluiten van haar huwelijk met hem… een motief. Met name het bemachtigen van zijn nalatenschap. Maar zeg eens… wat is haar motief inzake de aanslag op Arend Harredijke, die identieke dreigbrieven heeft ontvangen?’

Vledder keek hem aan. Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een uitdrukking van pure verwarring. Hij pakte in woede een ballpoint en smeet die wild op het blad van zijn bureau.

‘Een rotzaak,’ siste hij.

Het kwam uit de grond van zijn hart.

De Cock stond van zijn stoel op en wees naar de telefoon.

‘Bel het hoofdbureau en laat Ben Kreuger en Bram van Wielingen opdraven.’

‘Waarheen?’

‘Keizersgracht 1119… daar zijn we nog niet aan toe gekomen. Ik ben benieuwd wat er in het kantoor van Emile van den Aerdenburg te vinden is.’

Vledder reageerde bezorgd. ‘Kun je er in?’

De oude rechercheur grijnsde. Hij tastte in zijn broekzak en diepte daaruit een zilverkleurige ring met sleutels op. Triomfantelijk hield hij de ring omhoog en liet de sleutels vrolijk rinkelen. ‘Die heb ik vannacht… in de Churchilllaan… heel snel uit het parelgrijze colbert van Van den Aerdenburg gevist.’ Hij slenterde naar de kapstok en wurmde zich in zijn regenjas.

Vledder liep hem na.

‘Wat dacht je in dat kantoor te vinden?’

De Cock draaide zich half om.

‘Hulzen… patroonhulzen, uitgestoten door een pistool.’

Vledder blikte naar hem op.

Zijn ogen werden groot.

‘Toch Marianne Olthoven?’

De Cock keek om zich heen. Bij dag zag het stukje gracht er beslist anders uit dan in de nacht. Druk verkeer raasde langs hem heen en verhinderde hem om de situatie rustig in zich op te nemen.

Bij de Keizersgracht op 1119 beklom hij de blauwe hardstenen stoep. Vledder kwam hem na. Boven, op het bordes, nam de oude rechercheur het stukje gracht opnieuw in ogenschouw. Vledder kwam naast hem staan. Hij strekte zijn arm en wees schuin rechts voor zich uit.

‘De boom, waaronder wij die Emile van den Aerdenburg vonden, ligt hier zeker honderd meter vandaan.’

De Cock knikte traag.

‘Is dat niet vreemd?’