‘Hoezo?’
De oude rechercheur antwoordde niet direct. Hij kneep zijn ogen half dicht. Diepe denkrimpels kronkelden boven zijn linkerwenkbrauw. Het duurde enkele seconden. Toen duimde hij over zijn schouder naar de groene toegangsdeur. ‘Daar,’ sprak hij traag, ‘in zijn kantoor, vond, volgens haar zeggen, Marianne Olthoven zijn colbert en trenchcoat. We mogen hieruit concluderen dat Emile van den Aerdenburg in zijn hemdsmouwen… hoogst waarschijnlijk in zijn stoel achter zijn bureau zat… op het moment dat de kogels hem dodelijk troffen. Dat zou ook het verschil in niveau van de inen uitschoten verklaren.’ Hij zweeg even en keek naar Vledder. ‘Welke vraag dringt zich nu onmiddellijk bij je op?’
De jonge rechercheur kauwde even peinzend op zijn onderlip. ‘Waarom liet Emile van den Aerdenburg zijn moordenaar of moordenares tot zijn kantoor toe?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat bedoel ik niet. De moordenaar of moordenares kan bij verrassing zijn binnengekomen. Bijvoorbeeld omdat hij zijn kantoor niet had afgesloten. Het kan ook zijn dat Emile van den Aerdenburg hem of haar gewoon ontving… simpel een afspraak had… dat Emile hem of haar kende en meende geen gevaar behoeven te duchten.’ Hij schudde opnieuw zijn hoofd. ‘Ik bedoel iets anders.’
Vledder reageerde onzeker. ‘Wat?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Waarom liet de moordenaar of moordenares het lijk van Emile van den Aerdenburg niet gewoon in zijn kantoor achter? Waarom nam hij of zij het immense risico om met het lijk te gaan slepen?’ Hij zuchtte diep en in zijn stem sloop wanhoop. ‘En als hij of zij het om een of andere duistere reden toch dienstig vond om het lijk in de stromende regen tegen een boom te zetten… waarom dan een boom een honderd meter verder… terwijl hier, voor Keizersgracht 1119, aan de kant van de gracht toch ook een prachtexemplaar van een boom staat?’
De oude rechercheur wachtte geen antwoord af. Hij pakte met driftige bewegingen de zilverkleurige ring met sleutels uit zijn broekzak en draaide zich om.
Op dat moment kwam een jonge vrouw de trappen van het bordes op. Voor de groengelakte toegangsdeur bleef ze staan, pakte een sleutel uit haar zwartlederen handtasje en stak die in het slot.
De Cock tikte op haar schouder.
‘Waar gaat u heen?’
Ze keek hem verrast aan.
‘Naar mijn werk.’
‘U… eh, u werkt hier?’
Het was een overbodige vraag.
‘Bij de heer Van den Aerdenburg.’
De Cock blikte op zijn horloge.
‘Begint u nu… komt u terug van middagpauze? Het is bijna half drie.’
Ze draaide de sleutel om en duwde tegen de deur.
‘Ik heb variabele werktijden,’ sprak ze achteloos. ‘Ik begin en eindig wanneer ik wil.’
‘Prettig.’
‘Bovendien is hij er vrijwel nooit.’
Ze wilde de deur verder openduwen, maar de oude rechercheur hield zijn hand op de kruk.
‘Ik vrees,’ sprak hij vriendelijk, ‘dat u naar een andere werkgever moet omzien… de heer Van den Aerdenburg is dood.’
Ze keek hem verbijsterd aan.
‘Wie… eh, wie bent u?’
‘De Cock, rechercheur De Cock met…’
Haar grijsgroene ogen begonnen vreemd te draaien. Haar mond zakte open en over haar gezicht gleed een intense bleekheid. Even wankelde ze. Toen zakte ze bewusteloos naar de stoep.
7
Bram van Wielingen stormde met twee treden tegelijk de stenen stoep op. Geschrokken zette hij zijn aluminium koffertje op het bordes en hurkte bij de bewusteloze vrouw neer. Verwijtend keek hij naar De Cock omhoog.
‘Wat heb je met haar gedaan?’
De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Niks, helemaal niks. Ik zei haar alleen dat ik rechercheur De Cock was en toen…’
Bram van Wielingen plooide zijn gezicht in een grijns.
‘En dat noem jij niks,’ riep hij verwonderd. ‘Het is, dat ik jou al jaren ken, anders zou ik bij het horen van jouw naam ook acuut een hartstilstand krijgen.’ Het klonk niet vriendelijk of komisch. De fotograaf drukte de rug van zijn hand aan beide zijden tegen haar bleke wangen.
‘Wie is zij?’
De Cock trok zijn brede schouders op.
‘Dat weet ik niet. Ik heb nog geen kans gekregen om naar haar naam te vragen.’ Hij wees naar de groengelakte toegangsdeur op een kier. ‘Dit is het kantoor van die vermoorde man van vannacht.’
‘Die onder de boom?’
‘Ja.’
Bram van Wielingen monsterde het fraai gevormde, ovale gezicht van de jonge vrouw in een omlijsting van licht golvend kastanjebruin haar. Hij klakte een paar maal met zijn tong. ‘Een verdomd knappe meid,’ riep hij bewonderend. ‘Ik kan niet anders zeggen.’ Hij legde zijn vlakke hand op de stoep en keek bezorgd naar De Cock. ‘Maar als ze hier nog lang op die koude steen blijft liggen, loopt ze beslist een longontsteking op.’ Hij drukte zich kreunend uit zijn gehurkte houding omhoog. ‘Wat denk je? Het lijkt mij het beste dat ik via de mobilofoon even de Geneeskundige Dienst waarschuw.’
De jonge vrouw deed haar ogen open.
‘Geen Geneeskundige Dienst,’ sprak ze zacht. ‘Het gaat alweer beter.’ Ze probeerde overeind te komen. Bram van Wielingen en De Cock schoten haastig toe en hielpen haar op de been. Ze drukten de groene deur verder open en leidden haar naar binnen.
Via een portaal met rechts een gesloten uitkijkluikje, kwamen ze in een brede, met wit marmer beklede gang. Geketend aan lange guirlandes kleefden boven hun hoofden wulpse engeltjes aan het plafond. Vrijwel direct links was een monumentale eiken deur met midden in het bovenpaneel E. van den Aerdenburg, ontwerper, in sierlijke, witgelakte schrijfletters.
De Cock wenkte Vledder naderbij.
‘Onderzoek dat kantoor. En wees voorzichtig. Vermoedelijk liggen ergens op de vloer een paar koperen patroonhulzen. Trap er niet op. Markeer duidelijk de vindplaatsen.’ Hij draaide zich half om en wendde zich tot Bram van Wielingen.
‘Is Ben Kreuger al onderweg?’
De fotograaf knikte nadrukkelijk.
‘Hij zal zo wel komen. Hij moest eerst op de Haarlemmerstraat nog een klusje opknappen… een inbraak in een kledingmagazijn.’ ‘Ik heb je foto’s van vannacht nog niet gekregen.’
Bram van Wielingen trok een pijnlijk gezicht.
‘Ik heb ze wel ontwikkeld. Maar het werd mij toch echt te laat om ze nog af te drukken. Vanmiddag, dan heb je…’
De Cock wuifde het excuus weg en gebaarde naar de eiken deur. ‘Ik wil nu overzichtsfoto’s van het interieur… details van de bureaus… en als Vledder hulzen vindt… een duidelijk prentje van de vindplaatsen.’
De fotograaf bewoog zijn hoofd in de richting van de jonge vrouw, die hij nog steeds zorgzaam bij haar arm vasthield. ‘En zij?’
De Cock grijnsde breed.
‘Ik vermoed dat zij jouw vaderlijke steun niet langer nodig heeft.’ In zijn stem kroop een lichte spot. ‘Ik zal mij verder wel over haar ontfermen.’
Toen Bram van Wielingen haar had losgelaten, keek de grijze speurder de jonge vrouw enige seconden scherp onderzoekend aan. Hij zag dat er weer kleur op haar wangen was gekomen.
Haar grijsgroene ogen stonden helder. ‘Mag ik u een paar vragen stellen?’
Ze knikte traag. ‘Dat mag u,’ antwoordde ze benepen.
De Cock had in zijn lange loopbaan als rechercheur aan de Warmoesstraat zo dikwijls een onderzoek in een van die oude grachtenhuizen verricht, dat hij globaal de indeling kende. Aan het einde van de marmeren gang leidde hij de jonge vrouw rechts naar een houten trap, die wentelend omlaag voerde naar een kille, witbetegelde keuken. Links, boven het granieten aanrecht, had men een beperkt uitzicht over een verwilderde tuin met stammen van eeuwenoude bomen.
Rechts, tegen de muur, stond een ruwhouten tafel met aan weerszijden een stoel.
De grijze speurder wees uitnodigend. ‘Gaat u zitten.’