Выбрать главу

De jonge vrouw nam plaats. De kilte van de keuken deed haar huiveren. De Cock ging tegenover haar zitten. ‘Hoe… eh, hoe lang werkt u al hier op de gracht?’ opende hij voorzichtig.

Ze zuchtte diep. ‘Nog niet zo lang… een paar maanden… enkele uren per dag.’ Ze leunde met haar onderarmen op de tafel. ‘Is… eh, is meneer Van den Aerdenburg echt dood?’

De Cock knikte. ‘Vermoord,’ sprak hij ernstig. ‘Iemand joeg hem gisteravond drie kogels door zijn borst… vermoedelijk hier boven in zijn kantoor.’

‘Verschrikkelijk.’

‘Inderdaad.’

Ze keek naar hem op. ‘Weet u al wie het heeft gedaan?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Misschien kunt u mij helpen?’ ‘Ik weet niet veel.’

De Cock glimlachte. ‘Ik ben ervan overtuigd,’ sprak hij beminnelijk, ‘dat u mij wel een paar inlichtingen kunt verschaffen.’ Hij pauzeerde even. ‘Ik heb mij op een… eh, een nogal brute wijze aan u voorgesteld. Dat is doorgaans niet mijn gewoonte. Mijn verontschuldiging.’

Ze blikte even vluchtig naar hem op. ‘Geaccepteerd.’

De Cock kwam overeind, liep naar het aanrecht, pakte een glas en vulde dat half met water. Hij bracht het haar. ‘Hier, neem een slokje voor de schrik.’ Hij wachtte tot ze iets gedronken had en ging toen weer tegenover haar zitten. ‘Hoe is uw naam?’

‘Sonja… Sonja van Poeldijk.’

‘Hoe bent u aan deze kantoorbaan gekomen?’

‘Via een advertentie in De Grafische Heraut.’

‘Ontving de heer Van den Aerdenburg wel eens mensen op zijn kantoor?’

‘Nooit… althans nooit waar ik bij was.’

‘Zegt de naam Marianne Olthoven u iets?’

Sonja van Poeldijk knikte. ‘Ze belde wel eens als meneer Van den Aerdenburg op kantoor was.’

‘Dat gebeurde zelden… heb ik begrepen.’

‘Hij was meestal op reis.’

‘Waarheen?’

Sonja van Poeldijk gebaarde wat vaag in de ruimte. ‘Het Verre Oosten: Thailand, Cambodja, Sri Lanka. Ook wel naar derdewereldlanden in Midden-Afrika, zoals Angola, Tanzania en Zaïre.’

De Cock keek haar fronsend aan. ‘Wat deed hij daar?’

‘Zaken.’

De grijze speurder lachte. ‘Ik neem niet aan,’ sprak hij gniffelend, ‘dat hij voortdurend met vakantie was.’ Hij keek haar schuins aan. ‘Wat voor zaken deed hij?’

‘De heer Van den Aerdenburg was ontwerper. Hij ontwierp dameskleding. Confectie. Die liet hij, zo vertelde hij mij, in die landen fabriceren. Dat bracht veel winst op. De arbeidskrachten zijn daar erg goedkoop… zeker in vergelijking met ons land.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Bent u wel eens mee geweest op zakenreis?’

Sonja van Poeldijk schudde haar hoofd. ‘De heer Van den Aerdenburg was een erg gesloten man… in zichzelf gekeerd.’ Ze gebaarde met haar beide handen. ‘Voor mij was hij een prima werkgever. Vriendelijk, niet veeleisend. Hij was ook nooit opdringerig… bleef altijd heer… zocht nooit toenadering… kwam nooit aan je.’

Over haar lief ovaal gezichtje gleed een moede glimlach. ‘Gelooft u mij… ik heb in het verleden wel anders meegemaakt.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

‘Waaruit bestond uw werk?’

Sonja van Poeldijk trok nonchalant haar schouders op.

‘Het stelde echt niet veel voor. Als er een telefoontje kwam, dan moest ik zeggen dat meneer op reis was. Verder stuurde ik de post die er kwam, door naar zijn huis aan de Churchilllaan.’

De Cock reageerde verrast. ‘Geen administratie?’

Sonja van Poeldijk grinnikte. ‘De heer Van den Aerdenburg voerde geen boekhouding. Ik vermoed dat hij dat om belastingtechnische redenen niet zo wenselijk achtte.’

‘Het is jammer,’ sprak hij spijtig, ‘dat u die mooie baan nu kwijt bent.’

Sonja van Poeldijk kwam naast hem staan. ‘Geluk duurt nooit lang,’ sprak ze triest.

De Cock liep voor haar uit. Bij het begin van de wenteltrap bleef hij staan en draaide zich om. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Hebt u er wel eens iets van gemerkt, dat de heer Van den Aerdenburg werd bedreigd?’

Sonja van Poeldijk keek hem geschrokken aan. ‘Dat was ik bijna vergeten om te vertellen. Er was eens een vrouw.’

‘Wat voor een vrouw?’

Sonja van Poeldijk zwaaide wat geagiteerd.

‘Dat weet ik niet. Ze heeft mij haar naam niet genoemd. Ze belde en vroeg naar de heer Van den Aerdenburg. Ik zei: “Die is op reis.” Toen zei ze: “Als hij terugkomt, zeg hem, dat ik nog steeds geen advertentie heb gezien.” Ik vroeg: “Wat voor een advertentie moet het zijn?” Toen lachte ze en zei: “Misschien zijn een paar kogels hem meer waard.” ’

Nadat hij Sonja van Poeldijk vanaf het bordes had uitgewuifd, liep De Cock snel terug naar de keuken, zette de drie middelste vingers van zijn rechterhand in het glas, spreidde ze en liep met het glas haastig naar boven naar Ben Kreuger, die juist zijn koffertje wilde sluiten.

De dactyloscoop keek hem verrast aan.

‘Waar heb je dat vandaan?’

De Cock wees.

‘Dat zijn de vingerafdrukken van Sonja van Poeldijk,’ legde hij uit. ‘Dat is het meisje dat hier op kantoor werkte. Dat is makkelijk voor je. Dan behoef je er niet naar te zoeken.’

Ben Kreuger kwastte het glas in. Er verscheen een duidelijk greepje. De dactyloscoop nam het op folie over. Daarna deed hij zijn koffertje dicht en groette tot afscheid. De Cock vertelde Vledder in het kort van zijn onderhoud met Sonja van Poeldijk. Daarna nam hij de zilverkleurige ring met sleutels uit zijn zak en sloot het kantoor.

Vanaf de Keizersgracht liepen ze terug naar de Warmoesstraat. Het stormde nog steeds. Her en der lagen afgewaaide boomtakken. De Cock sjorde zijn oude hoedje tot op zijn oren en boog zijn hoofd in de wind. Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Misschien zijn een paar kogels hem meer waard… dat is een duidelijke verwijzing naar de dreigbrieven.’

‘Inderdaad.’

Via de Torenen de Molsteeg liepen ze naar de Gravenstraat en vandaar naar de Nieuwendijk. De harde wind was er niet zo voelbaar.

Vledder zwaaide. ‘We kunnen Marianne Olthoven nu wel uitsluiten.’

‘Hoezo?’

‘Die Sonja van Poeldijk zou beslist haar stem hebben herkend.’

De Cock bromde. ‘Wees in deze zaak voorzichtig met je conclusies,’ sprak hij belerend. ‘We weten nog te weinig. Hoewel ik verstandelijk de grootste moeite heb om het te geloven, blijft de mogelijkheid dat Marianne Olthoven dreigbrieven door een ander heeft laten schrijven… iemand met een priegelschrift… begrijp je… een vrouw die op haar verzoek ook duistere telefoontjes pleegde.’ Vledder schudde misnoegd zijn hoofd. ‘Ik vind dit zo’n glibberige zaak. Bijna onwerkelijk. Ik heb het akelige gevoel dat we er nooit uitkomen.’ Hij zweeg even. ‘Als ik het goed begrijp, dan sluit je Marianne Olthoven niet uit… blijft ze op jouw lijstje van verdachten staan?’

De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Iedereen blijft op mijn lijstje staan,’ antwoordde hij knorrig. ‘Ik ga pas schrappen als ik de werkelijke dader of daderes heb ontmaskerd.’

‘En daar geloof jij in?’

‘Per se.’

Vledder zuchtte. ‘In ieder geval heeft die Marianne Olthoven ons belogen.’

‘In welk opzicht?’

‘Ze had geen LAT-verhouding met Emile van den Aerdenburg. Ze was met hem getrouwd.’

De Cock trok achteloos zijn schouders op. ‘Misschien wilde ze dat voor ons niet weten. Charlotte Overdinkel sprak toch van een geheim huwelijk?’

Vledder snoof. ‘Maar wel een huwelijk dat haar na het overlijden van Emile van den Aerdenburg een fortuin oplevert. Ik schat die ontwerper toch op een aanzienlijk vermogen.’ De jonge rechercheur trok een bedenkelijk gezicht. ‘Ik heb het gevoel dat jij er anders over denkt, maar ik vertrouw haar niet.’ Hij stak gebarend zijn wijsvinger omhoog. ‘En je zult zien dat ik gelijk krijg.’