De Cock lachte. ‘Heb je in het kantoor hulzen gevonden?’
Vledder knikte. ‘Drie.’
‘Waar lagen ze?’
‘Bij de deur. In een kring van nog geen meter. Ik denk dat de schutter vrijwel direct na zijn of haar binnenkomst heeft gevuurd.’
‘Terwijl Emile van den Aerdenburg in zijn hemdsmouwen verstijfd achter zijn bureau zat.’
‘Zo ongeveer.’
Ze staken de rijbaan van het Damrak over. De Cock blikte opzij. ‘Die drie patroonhulzen en de kogel die dokter Rusteloos uit het lichaam van Emile van den Aerdenburg heeft gepeuterd, moeten naar het gerechtelijk laboratorium in Den Haag.’
Vledder knikte begrijpend. ‘En het pistool van Marianne Olthoven?’
‘Wat wil je daarmee?’
‘Moeten we dat niet in beslag nemen en ook naar het laboratorium sturen voor schietproeven?’
De Cock keek hem van terzijde aan. ‘Schietproeven?’ herhaalde hij vragend.
Vledder knikte. ‘Om te onderzoeken of de kogel en de patroonhulzen uit haar pistool komen.’
Midden in de Oudebrugsteeg, op het trottoir bij de ingang van de schippersbeurs, bleef de grijze speurder staan. Met zijn oude hoedje strak over zijn hoofd getrokken, leek hij op een boerenmannetje uit een klucht. Maar zijn gezicht stond ernstig.
‘Als Marianne Olthoven,’ sprak hij scherp, analyserend, ‘zo gemeen, sluw en doortrapt is als jij vermoedt, dacht jij dan dat zij een moord pleegde met een pistool waarvoor haar een officiële machtiging is verleend… een wapen dat op haar naam staat geregistreerd?’
Vledder liet zijn hoofd beschaamd zakken. Pas na vele seconden richtte hij zijn hoofd weer op. Op zijn gezicht lag een sombere trek. ‘Ik geloof,’ sprak hij mistroostig, ‘dat het beter is dat jij de zaak verder alleen opknapt. Deze affaire ligt mij niet.’
De Cock schudde zijn hoofd. Lachend sloeg hij zijn arm om de schouders van zijn jonge collega.
‘Ik ga niet alleen verder. Geen denken aan. Ik heb je veel te hard nodig.’
Hij duwde hem zachtjes voort. Toen ze de Warmoesstraat inliepen, had De Cock nog steeds zijn arm om de schouders van Vledder. Een jong hoertje klapte in het voorbijgaan op de rug van haar hand. De oude rechercheur nam zijn arm weg.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, riep Jan Kusters hen vanachter de balie.
De Cock liep op de wachtcommandant toe.
‘Wat is er?’
‘De heer Harredijke heeft gebeld.’
‘En?’
‘Hij vroeg of je nog belangstelling voor hem had.’
8
Onderuitgezakt, zijn oude hoedje vertrouwd tot op zijn wenkbrauwen, zat De Cock naast Vledder in de Volkswagen en dommelde. De gevolgen van een te geringe nachtrust waren nog niet geheel uit zijn botten verdwenen. De oude rechercheur droomde van een lieve wereld zonder misdaad en geweld, een wereld van vrede op aarde met louter vrolijke, opgewekte mensen in de zon, allen gekleed in een wit vormloos hemd en een fraai lichtend aureooltje zwevend boven hun kruin.
Het hobbelen over een slecht stukje wegdek deed hem ontwaken. Hij schoof zijn hoedje terug en drukte zich wat omhoog. Tot zijn niet geringe verbazing zag hij links het glinsterende water van de Amstel en rechts de coniferenhaag van de begraafplaats Zorgvlied.
Hij keek opzij naar Vledder aan het stuur.
‘Hoe rij jij naar Amstelveen?’
‘Via Ouderkerk aan de Amstel.’
De Cock grijnsde.
‘Waarom niet via Kloosterzande?’
Vledder reageerde verrast.
‘Dat ligt in Zeeuws-Vlaanderen.’
De Cock knikte instemmend.
‘Precies. Ik bedoel maar… dit lijkt mij toch niet de kortste weg.’ Vledder trok een verongelijkt gezicht.
‘Ik deed het voor jou. Ik dacht dat je graag nog eens langs het buiten Blijemeer wilde rijden om te zien of vijandig blazende ganzen daar opnieuw de bewaking hebben overgenomen.’
Op het gezicht van de grijze speurder kwam een peinzende uitdrukking. De verschrikkingen die op Blijemeer hadden plaatsgevonden, kwamen even terug in zijn gedachten.[4] Hij liet zich geeuwend onderuitzakken.
‘Ik heb één verzoek,’ bromde hij.
‘En dat is?’
‘Rij zo snel mogelijk aan dat landgoed voorbij.’
Lachend drukte Vledder op het gaspedaal.
Langs restaurant Paardenburg, een smalle bochtige straat en De Oude Prins van 1651, reden ze verder langs de Amstel. Na het viaduct van de snelweg A9 sloegen ze rechtsaf en reden langs de Akker naar Amstelveen.
Op de parkeerplaats van het Tulp Ziekenhuis aan de Groenelaan was plaats genoeg. Vledder zette de Volkswagen naast een lichtgrijze Mitsubishi Galant. Hij stapte haastig uit, liep om de wagen heen en maakte gedienstig het portier voor De Cock open.
De oude rechercheur keek argwanend op.
‘Sinds wanneer is dat?’
Vledder glimlachte geamuseerd.
‘Ik heb eerbied voor jouw grijze haren.’
De Cock stapte breed grijnzend uit.
‘Het zal tijd worden,’ sprak hij met gespeelde waardigheid. Ze sjokten naar de ingang.
In de hal van het Tulp Ziekenhuis nam de oude rechercheur zijn hoedje af en boog gracieus voor een jonge, wat mollige verpleegster. Ze droeg een helwit, bijna doorschijnend gewaadje… niet zo vormloos als de witte hemden uit zijn dromen, maar een daarbij behorend glanzend aureooltje had hij haar graag gegund.
Nadat hij haar hun verlangens ten aanzien van de heer Harredijke had kenbaar gemaakt, leidde de verpleegster hen naar een ruime kamer met een groot ziekenhuisbed, waarin een lange man met grijs golvend haar lag. De Cock nam hem even scherp in zich op. In een fletsblauwe pyjama zag de heer Arend Harredijke er niet zo indrukwekkend uit als met zwarte gleufhoed, antracietgrijze mantel en een witzijden sjaal.
De journalist trok een koptelefoon van zijn oren en drukte zich wat omhoog. ‘Ik luisterde net naar Radio Tulipa, de eigen omroep van dit ziekenhuis.’ Hij wees naar de stoelen naast zijn bed. ‘Neemt u plaats. Ik had u al veel eerder verwacht.’
De Cock veinsde verbazing.
‘Zijn er nog geen mensen van de recherche van Amstelveen bij u geweest?’
De heer Harredijke knikte.
‘Maar volgens mij is die aanslag op mijn leven een uitvloeisel van de dreigbrieven, die men aan mij richtte. En van die bedreiging heb ik bij u aan de Warmoesstraat aangifte gedaan.’
De Cock knikte geruststellend.
‘Wij zullen die aanslag op u ook zeker bij ons onderzoek betrekken.’
De heer Harredijke zuchtte diep.
‘Ik begin langzamerhand iets rustiger te worden. Maar emotioneel ben ik nog lang niet over die aanslag heen. Als iemand hier onverwachts de kamer binnenstapt, dan voel ik opnieuw mijn lichaam schokken en breekt mij het angstzweet uit.’ Hij wees naar zijn linkerarm in een mitella. ‘Het heeft een haartje gescheeld of mijn bot was verbrijzeld. Gelukkig is het tot een vleeswond beperkt gebleven. En volgens de arts die mij behandelt, zal ik aan die arm geen blijvend letsel ondervinden. Maar ik moet er niet aan denken, dat die kogel mij tien centimeter meer naar links had getroffen.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dan had u vermoedelijk nu niet meer gedacht… niet meer kunnen denken. Dan was de kogel recht door uw hart gegaan.’
De heer Harredijke slikte. Met trillende hand wees hij naar een stalen kast aan de wand.
‘Daarin hangt mijn colbert. Dat moet u eens bekijken. Het is compleet een wonder dat ik nog leef. Er zijn twee kogels door mijn schoudervulling gegaan en een door mijn linkermouw heeft die vleeswond veroorzaakt.’ Om zich te vermannen sloot de journalist even zijn beide ogen. ‘Ik geloof,’ sprak hij zuchtend, ‘dat ik mijn leven heb te danken aan het feit dat ik mij onmiddellijk heb laten vallen.’
De Cock gebaarde naar de kast.
‘Hebben de rechercheurs van de politie van Amstelveen uw colbert onderzocht?’