De heer Harredijke knikte.
‘Men heeft mij verzekerd dat daarvan een omschrijving zou worden opgenomen in het proces-verbaal, dat van de aanslag wordt opgemaakt. Er is zelfs iemand van de politie van Amstelveen gekomen om mijn colbert te fotograferen. Als u het kledingstuk bekijkt, dan zult u zien dat de fotograaf de beschadigingen aan mijn colbert door de kogelinslagen met wit krijt heeft gemarkeerd… voor de duidelijkheid.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Waar vond de aanslag plaats?’
‘Voor de deur van mijn woning.’
‘Hoe laat was dat?’
De heer Harredijke duidde in de richting van Vledder. ‘Na het doen van mijn aangifte in de Warmoesstraat ben ik direct met mijn auto naar Amstelveen gereden. Ik was net thuis. Ik had mijn mantel en mijn hoed in de gang aan de kapstok gehangen, toen ik buiten op straat het geronk van een motor hoorde. Het geluid maakte iets in mij wakker. Ik dacht aan de dreigbrieven en aan de motorrijder, die ik in verband daarmee had achtervolgd. In een impuls ben ik in mijn colbert naar buiten gelopen. Ineens stond er iemand in een leren kostuum voor mij… een helm op het hoofd en een pistool in de hand. Ze zei zoiets als jij zwijn en schoot.’
De Cock keek de journalist nadenkend aan.
‘Jij zwijn?’ herhaalde hij vragend.
De heer Harredijke knikte.
‘Ik… eh, ik dacht, dat ze dat zei.’
‘Ze?’
De journalist kneep zijn ogen dicht. Zijn mond bewoog zonder dat hij iets zei. Hij slikte een paar maal en opende zijn ogen weer. Groot en verschrikt staarden ze in het niets.
‘Het… eh, het was een vrouw.’
De Cock wachtte geduldig tot de heer Harredijke zich weer enigszins in bedwang had. De oude rechercheur was blij dat tussentijds geen arts of een lid van het verplegend personeel de ziekenkamer betrad. Men zou hem beslist een verder verhoor hebben verboden.
Bezorgd boog De Cock zich iets naar voren.
‘Gaat het alweer een beetje?’
De heer Harredijke knikte vaag.
‘Het terugroepen van zo’n beeld roept toch veel spanningen in mij op.’
‘Het lijkt mij een beangstigende ervaring,’ antwoordde De Cock, hij zweeg even.
‘Hebt u de stem herkend?’
De heer Harredijke schudde zijn hoofd.
‘Ik heb ook geen accenten beluisterd. Ik weet alleen heel zeker dat het de stem van een vrouw was.’
‘Signalement?’
De heer Harredijke gebaarde hulpeloos.
‘Vrijwel niet te geven… in het leer… een helm op. Ze was niet groot. Hooguit een-meter-zestig. Meer kan ik u echt niet zeggen.’
‘Hebt u haar zien of horen wegrijden?’
De heer Harredijke bracht zijn rechterhand naar zijn hoofd. ‘Ik had nadat die schoten waren gevallen geen waarneming meer. Ik was verdoofd, geschokt. Toen ze weg was, ben ik overeind gekrabbeld, mijn huis in gerend en heb de politie gebeld.’
De Cock wachtte even om hem tot bedaren te laten komen.
‘Uw hoofdredacteur van De Grafische Heraut,’ ging hij toen voorzichtig verder, ‘deed de suggestie dat de dreigbrieven en de aanslag verband zouden houden met uw journalistieke arbeid.’ De heer Harredijke maakte een schouderbeweging. ‘Dat is ook het enige dat ik mij kan voorstellen,’ sprak hij met een zweem van wanhoop. ‘Als journalist kweekt men soms vijanden. Dat is onvermijdelijk. Men openbaart zaken die anderen liever verborgen houden.’
‘Zoals?’
De heer Harredijke wuifde met zijn vrije rechterhand. ‘Ik heb eens een serie artikelen geschreven over fraude bij het aanvragen en verkrijgen van bouwsubsidies. Daar maak je niet altijd vrienden mee.’
De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘U dacht dat de dreigbrieven en de moordaanslag uit die hoek kwamen?’
De heer Harredijke reageerde geprikkeld.
‘Niet direct de bouwwereld,’ sprak hij wrevelig. ‘Ik heb de laatste tien jaar in mijn krant op heel wat gesjacher en gesjoemel in onze samenleving geattendeerd. U bent rechercheur van politie en ik weet dat u een man met veel ervaring bent, maar toch zoudt u zich verbazen over hetgeen er zich… bijvoorbeeld… in de zogeheten witteboordencriminaliteit allemaal afspeelt.’
‘Dat is uw specialiteit?’
‘Min of meer.’
‘Hoe bedoelt u dat?’
De heer Harredijke zwaaide geagiteerd.
‘Dat is zo gegroeid. Ik heb in die kringen nu eenmaal mijn beste informanten.’
De Cock plukte aan zijn neus.
‘En vijanden?’
De heer Harredijke antwoordde niet direct. Hij dacht zichtbaar na. ‘Och,’ sprak hij na een poosje, ‘ik zal wel eens mensen hebben gekrenkt. Zeker. Er zullen ook beslist wel lieden zijn, die mij om een of ander artikel dat ik schreef, hebben vervloekt. Ik heb in de loop der tijd ook wel boze brieven ontvangen, maar dat zo’n boosheid zou leiden tot een complete moordaanslag…’ Hij maakte zijn zin niet af en verviel opnieuw in gepeins.
De Cock kauwde nadenkend op zijn onderlip.
‘Dat zijn reacties, die u als journalist opriep… Hebt u misschien vijanden in de persoonlijke sfeer… vrouwen die zich door u miskend achten?’
De heer Harredijke trok opnieuw zijn schouders op.
‘Ik ben weduwnaar. Mijn vrouw is twee jaar geleden na een langdurige ziekte overleden. Nadien heb ik geen relaties meer met vrouwen aangeknoopt.’ Hij bracht een trieste glimlach. ‘Ik heb er ook de moed niet toe.’
De lankmoedigheid van de man maakte De Cock wat driftig. ‘Meneer Harredijke,’ sprak hij op geprikkelde toon, ‘de oplossing zal toch van uzelf moeten komen. Ik ken uw leven niet. U zult toch ernstig moeten nadenken… voorvallen uit het verleden… ruzies… botsingen. Zo’n moordaanslag komt niet zomaar uit de lucht vallen. Daar gaat iets aan vooraf.’ Hij zuchtte en zweeg even. Daarna keek hij de man voor zich secondenlang gespannen aan. ‘Kent u de heer Van den Aerdenburg?’
‘Ja.’
‘Hoe?’
‘Ik heb hem wel eens geïnterviewd.’
‘Inzake?’
De heer Harredijke maakte een vermoeid gebaar.
‘Ik was van mening dat hij door gebruik te maken van goedkope buitenlandse arbeidskracht de Nederlandse confectie — industrie naar de knoppen hielp.’
‘Hoe reageerde hij?’
Op het bleke gezicht van de heer Harredijke kwam een glimlach. ‘Minzaam… moet ik zeggen… uiterst minzaam. Hij vergat mij later nooit uit te nodigen wanneer hij weer eens een feestje hield.’
‘Weet u dat ook hij dreigbrieven kreeg?’
De journalist schudde zijn hoofd.
‘Dat wist ik niet.’
De Cock knikte.
‘Geschreven in hetzelfde priegelschrift als de dreigbrieven die u ontving.’
De heer Harredijke boog zich in zijn bed naar voren.
‘Hij ook?’ riep hij verrast.
De Cock pauzeerde even voor het effect.
‘Emile van den Aerdenburg is dood. Iemand joeg hem gisteravond drie kogels door zijn borst.’
De journalist staarde de oude rechercheur wezenloos aan.
‘Wat… wat,’ stamelde hij na een poosje. ‘Wat heeft Van den Aerdenburg met mij gemeen?’
De Cock grijnsde.
‘Precies… dat vraag ik mij af.’
9
Vledder liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken en keek naar De Cock op. ‘Ik heb de hele weg vanaf Amstelveen zitten nadenken.’
‘Waarover?’
‘Wat die twee gemeen hebben.’
‘Je bedoelt Van den Aerdenburg en Harredijke?’
‘Precies… beiden ontvingen dezelfde dreigbrieven… op beiden werd een moordaanslag gepleegd.’
‘En?’
‘Wat bedoel je?’
‘Wat hebben jouw overpeinzingen opgeleverd?’
Vledder zuchtte met een grijns. ‘Het enige gemeenschappelijke wat ik kon vinden, was, dat zij beiden kennis droegen van methodieken op het gebied van de witteboordencriminaliteit.’ De Cock keek hem fronsend aan. ‘Het is een specialiteit van de journalist Harredijke. Hij is daarin gegroeid. Maar waaruit blijkt dat ook Emile van den Aerdenburg iets van witteboordencriminaliteit wist?’