Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Zijn grote welstand. De enorme luxe waarmee hij zich omgaf. Denk nog eens terug aan al dat moois dat wij hebben gezien in zijn huis aan de Churchilllaan. En vergeet niet, dat ook zijn ex-vrouw zich na de scheiding nog wel het een en ander kan permitteren. Charlotte Overdinkel kan nog steeds beschikken over een eigen wagen met particulier chauffeur.’
‘Jij gaat ervan uit, dat Emile van den Aerdenburg zijn vermogen langs frauduleuze paden heeft opgebouwd?’
Vledder knikte heftig.
‘Dat moet toch? Wie kan er in Nederland met ons huidig belastingstelsel nog op legale wijze rijk worden? Het feit dat Van den Aerdenburg geen enkele boekhouding voerde, wijst toch duidelijk in die richting.’
De Cock reageerde niet. Hij overdacht wat zijn jonge collega te berde had gebracht. Het kon hem nog niet tot juichtonen verlokken. Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Weet je waarmee ik nog wat moeite heb?’
‘Nou?’
‘Een moordende vrouw op een motorfiets.’
De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ik ken uit mijn jeugd al vrouwen die het ronkend motorgeweld op twee wielen in toom hielden. Ze vormden wel uitzonderingen, maar ze waren er toch. En tegenwoordig? We hebben al motorrijdsters bij onze eigen Amsterdamse politie. Bovendien, in het woelige stadsverkeer is de motorfiets een handig en snel vervoermiddel… ook voor een moordenaar… moordenares.’
Vledder keek hem peinzend aan. ‘Zou de jonge motorrijder, die Arend Harredijke al eens vanaf zijn woning in Amstelveen naar de binnenstad van Amsterdam volgde, ook een motorrijdster zijn geweest?’
De Cock lachte. ‘Dat is heel goed mogelijk. Persoonlijk heb ik de grootste moeite om van enige afstand jonge mannen van jonge vrouwen te onderscheiden. Kleding en haardracht zijn vaak dezelfde. In het leer en met een helm op het hoofd lijkt mij het onderscheid nog moeilijker.’
Vledder trok opnieuw rimpels in zijn voorhoofd. ‘Bezit Marianne Olthoven een motorfiets… kan zij met zo’n apparaat overweg?’
De Cock keek zijn jonge collega bewonderend aan. ‘Je bent wel op dreef,’ sprak hij waarderend. ‘Dat is een hele goede vraag… het onderzoeken waard.’ Hij stond op. Rond zijn brede mond dartelde een glimlach. ‘Ik bedenk ineens: mens sana non potest vivere in corpore sicco.’
Vledder gniffelde. ‘Dat heb ik meer gehoord. Het is Latijn. Maar ik ken de betekenis niet meer.’
De Cock beende naar de kapstok. ‘Een gezonde ziel kan niet leven in een droog lichaam.’
Vledder liep hem stralend na. ‘Ik weet het. We gaan naar Smalle Lowietje.’
Ze stapten van het oude politiebureau door de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Het was er druk. Groepjes mensen verdrongen zich voor de etalages van de seksshops. Voor de sekstheaters en de peepshow stond men in de rij. Mannen spraken luidruchtig in vele talen. Vrouwen met donkere ogen onder luifeltjes van kleurrijke hoofddoeken giechelden gedempt. Een dronken sloeber zocht zich botsend een weg naar een volgend café.
Ook de oude Walletjes waren in vol bedrijf. Het regende niet meer en de wind was gaan liggen. Het tamelijk zachte weer had de mensen uit hun huizen gelokt. Een lange stoet behoeftigen sjokte begerig langs schaars geklede hoertjes, belicht in barmhartig roze. Hun veelal naakte ruggen werden door felbrandende straalkacheltjes warm gehouden.
De Cock stapte naast Vledder voort. Rustig, in zijn typische slenterpas. Zijn gang, de wat waggelende tred, was een erfelijk residu uit een lange reeks generaties van Urker vissers, die staande op de achterplecht met de zware helmstok tussen de enkels hun wankele houten bottertjes bestuurden.
De oude rechercheur keek om zich heen. Hij kende het bonte beeld van de Amsterdamse binnenstad op elk uur van de dag. Het was zijn entourage… de plek waar hij al meer dan een kwart eeuw de misdaad bestreed.
Hoewel zijn gezicht vrijwel geen emoties verried, werkten zijn grijze hersencellen koortsachtig. Korte impressies, flarden van gesprekken, uitlatingen, opmerkingen… ze dwaalden in zijn geest rond… zochten een plaats in het duistere stramien van moord.
Hij blikte opzij.
‘Vergeet niet met de politie in Amstelveen te bellen. Ik wil een afschrift van hun proces-verbaal plus een foto van het geschonden colbert. Verder moet je hen erop attenderen, dat zij de kogels en patroonhulzen, die mogelijk na de moordaanslag op Arend Harredijke voor zijn woning op straat zijn gevonden, ter vergelijking naar het gerechtelijk laboratorium in Den Haag sturen.’
Vledder knikte.
‘Dat komt dik in orde. Ik bel daar morgen wel even over. Dat andere spul, ik bedoel van Van den Aerdenburg heb ik al verzonden.’
‘Mooi.’
De jonge rechercheur grijnsde breed.
‘Heeft meneer nog andere wensen?’
De Cock krabde zich achter in zijn nek.
‘Probeer eens na te gaan of die Van den Aerdenburg zijn vermogen erfde of dat hij naakt werd geboren.’
Vledder gniffelde.
‘We worden allen naakt geboren.’
De Cock knikte instemmend.
‘Maar er zijn er bij die meteen al een zilveren lepel in hun mond hebben.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Zilveren lepel?’
‘Ja, zo noemt men dat wanneer iemand van adellijke of zeer gefortuneerde afkomst is.’
De jonge rechercheur keek hem van terzijde gnuivend aan.
‘Jij… was er voor jou een zilveren lepel?’
De Cock schudde triest zijn hoofd.
‘Mijn vader was zo arm als de mieren en mijn moeder mogelijk nog armer. Voor mij geen zilveren lepels, maar wel… twee volle… bloedwarme tepels.’
Vrolijk lachend schoven de beide rechercheurs achter elkaar het café van Smalle Lowietje binnen.
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsig vest en begroette de oude rechercheur met glinsterende ogen.
‘Welkom, welkom,’ kirde hij uitbundig. ‘Welkom in mijn nederig etablissement. Het is niet te geloven. De grote speurder heeft zich een momentje vrij gemaakt.’ Hij hield zijn sproeterig muizensmoeltje een beetje scheef. ‘Kon het er af? Of moest je eerst aan de commissaris een uitgebreid verzoek in zevenvoud indienen?’
De Cock lachte hartelijk.
‘Lowie,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘er is in de hele wereld geen commissaris en zelfs geen minister van Justitie, die mij uit jouw etablissement houdt.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn negentig kilo op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de gemoederen in de buurt waren. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht voor alle eventualiteiten.
Vledder nam lenig naast hem plaats. Hij voelde zich steeds meer thuis in het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker.
De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijke smoeltje glom van genegenheid.
‘Hetzelfde recept?’
De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dat ook niet van hem werd verwacht. De vraag vormde slechts een inleiding… een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en tevoorschijn kwam met een fles pure Franse cognac Napoleon, die de caféhouder speciaal voor hem gereserveerd hield.
De grijze speurder keek hem bezorgd aan.
‘Dat is toch niet je laatste?’
Lowietje schudde zijn hoofd.
‘Gelukkig niet. Ik heb bij mijn leverancier nog een paar zalige flesjes weten te bemachtigen.’ Hij streelde het etiket. ‘Alleen voor liefhebbers… echte liefhebbers.’