Hij zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in. De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de caféhouder hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, probeerde hij in zijn herinnering vast te leggen. Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof. Op zijn breed gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij zijn beide ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug.
‘Lowie,’ sprak hij zalvend, ‘er zijn van die momenten, dat ik van het leven houd… dit is zo’n moment.’
De caféhouder straalde.
‘Hoe is de stand van de misdaad?’ vroeg hij belangstellend.
De Cock grijnsde.
‘Zeer lonend… wijdverbreid en hoog genoteerd.’
Lowie lachte.
‘Bijzondere gevallen?’
De Cock keek hem een paar seconden nadenkend aan. Daarna wreef hij zich achter in zijn nek. ‘Lowie,’ sprak hij traag, ‘ik ben met een vreemde zaak bezig.’
‘Moord?’
De grijze speurder knikte.
‘Moord en een moordaanslag,’ sprak hij somber. ‘En dat na een serie dreigbrieven.’
Smalle Lowietje trok een vies gezicht.
‘Dreigbrieven en toch een moord en moordaanslag?’ In zijn stem klonk ongeloof. ‘Dat is toch niet gewoon.’
De oude rechercheur glimlachte vermoeid.
‘Je hebt gelijk… dreigen chantagebrieven dienen gewoonlijk om iemand leeg te plukken.’
De caféhouder knikte instemmend.
‘En het is stom om een kip met gouden eieren te slachten.’
Hij zweeg even. ‘Ken ik ze?’
‘De slachtoffers?’
‘Ja.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘De moordaanslag werd gepleegd op een journalist, die, voor zover ik dat kan bezien, niet zo gefortuneerd is. De man op wie de aanslag wel lukte, is een soort textielkoning.’
‘Uit Amsterdam?’
‘Inderdaad… ene Emile van den Aerdenburg.’
Smalle Lowietje keek hem getroffen aan.
‘De landheer!’ riep hij verrast.
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘De landheer?’ herhaalde hij vragend.
De Smalle knikte nadrukkelijk.
‘Zo werd hij genoemd.’
‘Ken je hem? Ik bedoel, heb je hem gekend?’
De tengere caféhouder maakte een onverschillig gebaartje. ‘Wat heet kennen? Een enkele keer kwam hij wel eens in de buurt. Zijn compagnon had hier op de Wallen een jong hoertje zitten, die bereid was om aan zijn… eh, zijn wensen te voldoen.’
‘Compagnon?’
Smalle Lowietje lachte.
‘Vieze Sjaak… zo noemde dat hoertje hem. Voluit heette hij: Jacques van leperen.’ Er kronkelde een rimpel boven de rug van zijn neus. ‘Nu ik erover denk… ik heb hem al maanden niet meer in de buurt gezien. Ook dat hoertje is van de vlakte verdwenen.’
‘En Emile van den Aerdenburg?’
De caféhouder spreidde zijn kleine handjes.
‘En sinds Vieze Sjaak niet meer komt, heb ik ook de landheer niet meer zien opdagen. Vroeger kwam hij nog wel eens bij mij hier in de zaak.’ Op het muizensmoeltje kwam een glans van bewondering. ‘Volgens mij was die vent heel groot.’
‘Hoe bedoel je dat?’
‘Een man die indruk maakte… die ook wel wat te verteren had. Een big spender heet dat in Amerika.’
‘Waarom werd hij de landheer genoemd?’
Smalle Lowietje grijnsde.
‘Volgens verhalen die hier de ronde deden, had hij ergens op de Veluwe een groot landhuis. Na wervelende modeshows met schone exotische mannequins werden er… zo werd verteld… woeste feesten gehouden.’
10
De Cock rekte zich uit. De grillige accolades rond zijn mond dansten vrolijk.
‘Ik heb eindelijk weer eens goed geslapen. Die paar cognackies bij Smalle Lowietje hebben mijn oude botten goed gedaan.’
Vledder reageerde niet. Hij keek van zijn aantekeningen op.
‘Het klopt,’ sprak hij tevreden.
‘Wat?’
‘Ene Jacques van Ieperen was compagnon van Emile van den Aerdenburg. Ze waren beiden verenigd in een Besloten Vennootschap… de BV Textiel-Extern gevestigd aan de Keizersgracht 1119 in Amsterdam. Volgens de Kamer van Koophandel bestaat die BV al vijftien jaar.’
De Cock grijnsde. ‘Dan was Smalle Lowietje,’ sprak hij gniffelend, ‘weer eens goed geïnformeerd.’
‘Zou hij dat jonge hoertje van die Van Ieperen nog kunnen achterhalen?’
De Cock knikte traag. ‘Daarvan ben ik overtuigd. Al weet je natuurlijk nooit hoe lang zoiets gaat duren.’
Vledder reageerde geprikkeld. ‘Hebben we daar zelf geen administratie van… of de zedenpolitie?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Vroeger wel. Toen zaten de prostituees ook jaren op dezelfde stek, wist je waar je ze kon vinden. Bovendien hielden we hier aan de Warmoesstraat nauwgezet de doopceel bij van alle meisjes van de vlakte… onze hoerenbak, compleet met foto.’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘Tot het woord privacy in zwang kwam… toen mocht het niet meer. Dat bijhouden is tegenwoordig niet meer te doen. Die hoerenpandjes zijn net duiventillen. Ook de zedenpolitie heeft er geen vat meer op. Vooral die jonge meiden verkassen bijna per dag.’
Vledder keek hem peinzend aan. ‘Weet je wat ik vreemd vind?’
‘Nou?’
‘Dat die Jacques van Ieperen zich nog niet bij ons heeft gemeld. Hij zal inmiddels toch wel op de hoogte zijn van de dood van Emile van den Aerdenburg… de gewelddadige wijze waarop hij werd omgebracht. Men zou allicht verwachten dat hij in ons onderzoek is geïnteresseerd.’
De Cock streek met gespreide vingers door zijn haar.
‘Ik vind het achteraf ook onbegrijpelijk, dat noch Marianne Olthoven, de huidige weduwe, noch Charlotte Overdinkel, zijn ex-vrouw, over een compagnon van Van den Aerdenburg hebben gesproken.’
Vledder lachte.
‘Misschien wisten de beide vrouwen van het bestaan van die Van Ieperen niet af.’
De Cock keek hem ongelovig aan.
‘Terwijl een volkomen buitenstaander als Smalle Lowietje dat wel weet?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Het lijkt mij aannemelijker dat beiden de existentie van Vieze Sjaak negeerden.’
‘Waarom?’
De Cock streek langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Als compagnon,’ sprak hij bedachtzaam, ‘kan Van Ieperen op de hoogte zijn van zaken, die men voor ons liever verborgen houdt.’
‘Zoals?’
De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Vul maar in. Dat kan van alles zijn.’ Hij kneep zijn ogen half dicht. ‘Zou Arend Harredijke de compagnon van Van den Aerdenburg kennen?’
Vledder knikte.
‘Dat mogen we aannemen. Als Harredijke op uitnodiging van Van den Aerdenburg een feestje bezocht, dan zal daar ook compagnon Van Ieperen aanwezig zijn geweest.’
De Cock bonsde een paar maal met zijn vuist op het blad van zijn bureau. ‘Het stinkt,’ riep hij geprikkeld. ‘Ik heb het gevoel dat we op het deksel van een beerput zitten.’ Hij keek op. ‘Heb je zijn adres?’
‘Van wie?’
‘Jacques van Ieperen.’
Vledder boog zich over zijn aantekeningen.
‘Prins Bernhardlaan 73 in Baarn.’
De Cock bracht even zijn beide handen voor zijn gezicht. ‘Baarn!’ riep hij ontsteld. ‘Uitgerekend in Baarn. Waarom gaat zo’n man in Baarn wonen? Ik moet er niet aan denken dat de politie van Baarn ons ziet. Beslist… ze schieten op ons.’[5]
Vledder stond lachend op en liep naar de kapstok.
‘Gaan we… of gaan we niet?’
5
Vledder en De Cock hebben in het verleden een paar maal strubbelingen met de Baarnse politie gehad.