De Cock staarde strak voor zich uit. Maar al na enkele seconden vergleed zijn breed gezicht tot een glimlach.
‘We gaan.’
Ze reden in hun oude Volkswagen met een rustig gangetje over de A1. Bij de afslag Eembrugge-Baarn verlieten ze de snelweg. Bij de T-kruising gingen ze rechtsaf en reden Baarn binnen. Vledder, aan het stuur, ginnegapte.
‘Om herkenning tegen te gaan, hadden we wel een stel bivakmutsen kunnen meenemen.’
‘Je overdrijft.’
‘Onze onderzoeken hebben al zo dikwijls naar Baarn geleid, dat ik langzaam begin te geloven dat het een misdadig dorp is.’ De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat is een verkeerde conclusie. Op een enkele uitzondering na, wonen hier keurige mensen. En volgens mij mag je het geen dorp noemen. Baarn kreeg al in 1130 stadsrechten.’
‘Weet je waar wij moeten zijn?’
De Cock wees voor zich uit.
‘Straks na de spoorwegovergang onmiddellijk rechtsaf. Dan ben je in de Prinses Marielaan. Even voorbij het kantoor van uitgeverij De Fontein sla je links af.’
‘Je bent goed op de hoogte.’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Ik kwam hier nog wel eens… incognito. De directeur van die uitgeverij is een goede kennis van mij.’
‘Een crimineel?’
De Cock keek verrast opzij.
‘Hoe kom je daarbij?’
Vledder maakte een verontschuldigend gebaartje.
‘Al jouw kennissen zijn min of meer crimineel. Denk maar eens aan Handige Henkie…Smalle Lowietje… Peter Karstens… ik noem er maar een paar.’
Een moment leek het erop dat De Cock heftig zou protesteren, maar de grijze speurder bedacht zich snel en onthield zich van commentaar.
Met de glans van een zoete glimlach om zijn lippen reed Vledder de Prins Bernhardlaan in. Een tiental meters voor een zijlaan parkeerde de jonge rechercheur de Volkswagen aan de kant van de rijbaan, schuin op de wortels van een eerbiedwaardige eik. Ze stapten wat verkreukeld uit en slenterden terug de laan in.
Nummer 73 bleek een statige villa, gebouwd in de stijl van de jaren dertig. Groot, breed, imposant, met een ver overhangend rieten dak. Het grind knarste onder de voeten van de rechercheurs toen ze de oprijlaan betraden. Voor de glimmende bruingelakte toegangsdeur bleven ze staan. De Cock belde aan.
Na ruim een minuut werd de deur geopend door een statige, al grijzende dame. Ze droeg een lange, hooggesloten diepzwarte japon waarop, even onder de hals, een fraaie zilveren broche in de vorm van een hart.
De oude rechercheur keek haar scherp en onderzoekend aan. Ondanks het grijzende haar, schatte hij haar niet ouder dan half in de veertig. Haar kleding, houding en verschijning deden hem denken aan een van zijn stugge, streng calvinistische oudtantes van moeders zijde.
‘Mevrouw Van Ieperen?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof in zijn stem.
De dame strekte haar nek.
‘Dat ben ik.’
De grijze speurder nam beleefd zijn oude hoedje af en bracht haar een hoofse buiging. ‘Mijn naam is De Cock. De Cock met ceeooceekaa.’ Zonder zijn blik ook maar even van haar af te wenden, wees hij opzij. ‘Dat is mijn jonge collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam, bureau Warmoesstraat.’
Ze trok haar wenkbrauwen iets op.
‘Rechercheurs?’
‘Inderdaad.’
‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
‘Wij willen graag een onderhoud met de heer Van Ieperen.’ ‘Die is er niet.’
De Cock glimlachte.
‘Weet u waar hij te bereiken is?’
‘Nee.’
Ze sprak afgebeten.
De Cock acteerde als een verlegen man. Hij draaide wat nerveus met zijn vilten hoedje in zijn hand. ‘Wij… eh, wij zijn belast,’ sprak hij voorzichtig, ‘met het onderzoek naar de gewelddadige dood van de heer Emile van den Aerdenburg… zo wij hebben begrepen… de compagnon van uw man. Wij zoeken motieven, achtergronden… misschien kunt u ons daarbij behulpzaam zijn?’
Mevrouw Van Ieperen klemde haar lippen op elkaar.
‘Ik weet niets van mijn man zijn zaken af.’ Haar blauwe ogen flikkerden kwaadaardig. ‘En ik wil er ook niets van weten.’ ‘U zoudt ons kunnen informeren over zijn privéleven… zijn vriendenen kennissenkring?’
‘Daar hebt u niets mee te maken.’
De Cock glimlachte opnieuw. Beminnelijk. Intussen zocht zijn geest koortsachtig naar een opening om door de starre houding van de vrouw heen te breken.
‘Nu… eh, nu de heer Van den Aerdenburg,’ sprak hij traag, somber, ‘door wrede moordenaarshand is geveld, achten wij de mogelijkheid zeker niet uitgesloten, dat… eh, dat ook het leven van uw… eh, uw echtgenoot… de heer Van leperen, gevaar loopt.’ Hij vond zijn optreden en taalgebruik wat theatraal, maar hoopte dat het effect had.
Mevrouw Van Ieperen keek de grijze speurder schattend aan. Trage seconden verliepen voor ze haar besluit had genomen.
‘Komt u maar mee,’ sprak ze zich omdraaiend.
Met een onderdrukte zucht van verlichting sjokte De Cock achter haar aan.
Vledder deed de deur achter zich dicht en volgde.
Mevrouw Van Ieperen leidde de beide rechercheurs naar een ruim, hoog studeervertrek met wanden vol boeken en vier comfortabele lederen fauteuils. Ze wuifde er uitnodigend naar en nam zelf plaats, stijf, haar knieën tegen elkaar.
De Cock legde zijn hoedje naast zich op het eiken parket. ‘U moet beseffen,’ opende hij vriendelijk, ‘dat het niet in onze bedoeling ligt om u ongerust te maken. We trachten alleen klaarheid te brengen in…’
Mevrouw Van Ieperen onderbrak abrupt.
‘Ik ben ongerust,’ sprak ze verbeten. ‘Toen mijn man van de moord op Emile van den Aerdenburg hoorde, heeft hij met een klein valies het huis verlaten en ik heb hem sindsdien niet meer teruggezien.’
De Cock keek haar bezorgd aan.
‘En heeft hij ook geen contact meer met u opgenomen?’
Mevrouw Van Ieperen schudde haar hoofd.
‘Ik heb geen flauw vermoeden waar hij is.’
‘Heeft uw man nog iets gezegd voor hij wegging… een mogelijk reisdoel?’
Mevrouw Van Ieperen liet haar hoofd iets zakken.
‘Hij zei alleen: “Ze hebben Emile te grazen genomen. Ik geloof dat het voor mij beter is, dat ik een poosje uit de buurt blijf.” ’
‘Waarom… waarom was dat beter?’
Mevrouw Van Ieperen trok haar schouders op.
‘Dat weet ik niet.’ In haar stem trilde wanhoop. ‘Ik hou van mijn man… nog steeds. Wij zijn de laatste jaren wat uit elkaar gegroeid. Dat doet mij pijn. Volgens mij kwam dat door die Emile van den Aerdenburg. Ik ben nooit zo erg gelukkig geweest met dat compagnonschap. Ik vind niet dat Jacques er zoveel beter van is geworden. Ik bedoel dat niet financieel… het leek wel of alles goud werd wat zij aanraakten… maar moreel, geestelijk.’
‘Daarin trad verval?’
‘Ja.’
‘U zei dat u niets van de zaken van uw man wist… dat ook niet wilde weten… vermoedt u dat het zaken zijn die het daglicht niet kunnen velen… handelingen, die door de wet strafbaar zijn gesteld?’
De houding van mevrouw Van Ieperen verstarde weer.
‘Ze deden in textiel.. meer weet ik niet.’
De Cock ging omzichtig verder.
‘Was uw man bang toen hij van de moord op Emile van den Aerdenburg hoorde?’
Mevrouw Van Ieperen zuchtte diep.
‘Hij heeft zich daarover niet uitgelaten, maar ik ken hem goed genoeg om te weten dat hij angst had.’
De Cock trok een pijnlijk gezicht.
‘Waarom nam hij u niet in vertrouwen? Hij moet toch de grond voor die angst hebben gekend?’
Mevrouw Van Ieperen vouwde haar handen in haar schoot. ‘Ik zei u al… we zijn wat uit elkaar gegroeid. Ons huwelijk was verkild… er was nog maar weinig dialoog… niet meer dan een paar beleefdheidsklanken… goedendag, goedenavond… welterusten.’