Выбрать главу

‘Hoe kom je aan die brief?’

Vledder gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

‘Vanmiddag, terwijl jij weg was… broodjes halen voor de lunch… plofte hier een man neer. Hij nam deze brief uit de binnenzak van zijn colbert, gaf mij die en zei: “Ze dreigen mij te vermoorden.” ’

De Cock liet zich in zijn stoel zakken.

‘En verder?’

De jonge rechercheur maakte een hulpeloos gebaar.

‘Er is geen verder.’

De grijze speurder keek hem verrast aan. ‘Verder heb je niets?’ ‘Nee, dat is alles. De man maakte een zeer gehaaste indruk. Hij keek op zijn horloge en stond op. Ik heb nu echt geen tijd om te wachten tot u de aangifte op schrift hebt gesteld, zei hij. Bekijkt u dat epistel en als u meent dat de inhoud van de brief voldoende aanknopingspunten biedt om met vrucht een procesverbaal op te maken, dan hoor ik wel van u.’

‘En toen?’

‘Toen plukte hij een kaartje uit zijn borstzak, gaf mij dat en liep de kamer af.’

De Cock schudde vertwijfeld zijn hoofd.

‘Je hebt hem verder niets gevraagd?’

In zijn stem trilde verbazing en ongeloof.

Vledder zwaaide afwerend.

‘Daar kreeg ik gewoon geen kans toe. De man was zo autoritair, zo gedecideerd in zijn optreden, dat ik pas achteraf tot het besef kwam dat ik veel meer informatie nodig had, dan die enkele brief. Ik heb hem een paar maal proberen te bereiken via het telefoonnummer dat op zijn kaartje stond, maar ik kreeg geen gehoor.’

De Cock wreef zich achter in zijn nek. ‘Hoe heet die man?’

Vledder trok een lade van zijn bureau open en pakte daaruit een groen visitekaartje met gouden opdruk. ‘Emile,’ las hij hardop, ‘Emile van den Aerdenburg, ontwerper, Churchilllaan 753, Amsterdam.’

De grijze speurder schoof zijn onderlip vooruit.

‘Emile van den Aerdenburg,’ herhaalde hij. ‘Een mooie naam.

Lijkt wel van adel.’

Vledder trok een grimas. ‘Kun je dat aan iemand zien?’

De Cock keek hem bestraffend aan.

‘In ieder geval maakte die Emile van den Aerdenburg op jou zoveel indruk, dat je vergat je werk te doen.’

Het gezicht van Vledder betrok.

‘Ik zei je toch,’ riep hij verdedigend, ‘daar gaf hij mij geen kans voor. Hij dreunde weer net zo snel de kamer af als hij was binnengekomen. Ik heb ook geen moment de indruk gekregen dat hij door de brief was geschokt… dat hij de bedreiging ernstig nam. Hij bagatelliseerde het geval. Als u meent dat de inhoud van de brief voldoende aanknopingspunten biedt om met vrucht een proces-verbaal op te maken dan hoor ik wel van u.’

De jonge rechercheur keek vragend naar De Cock op. ‘Zijn dat woorden van iemand die voor zijn leven vreest?’

De Cock trok een ernstig gezicht.

‘Om voor anderen,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘hun angst te verbergen, handelen de mensen soms wat vreemd. Luchthartig. Dat bagatelliseren, zoals hij dat noemt, kan best een pose zijn. Ik ken een geval waar…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Die brief… kreeg Van den Aerdenburg die via de post?’

Vledder reageerde geprikkeld. ‘Dat weet ik niet. Ik heb alleen die brief. Er was geen envelop bij.’ De Cock knikte begrijpend.

‘Waaruit bestaat de bedreiging?’

Vledder boog zich over de brief.

‘Ik heb nog lang niet alles kunnen ontcijferen, maar ik heb hier een duidelijk leesbare zin. Er staat: Hoeveel is uw leven u waard?’

‘Wat vaag. Het komt bij mij niet als een bedreiging over. Het lijkt mij meer op een reclametekst van een levensverzekeringsmaatschappij.’

Vledder grinnikte. Hij boog zich nog steeds over de brief.

‘Maar hier verderop staat een aanwijzing: Noem het bedrag van uw leven binnen een week in een advertentie in het dagblad De Grafische Heraut en onderteken dat met de naam Emile.’

‘Binnen een week?’

‘Ja.’

De Cock lachte opgelucht.

‘Dan behoeven wij ons niet direct ongerust te maken. We hebben dan nog een paar dagen om die Van den Aerdenburg een paar bijzonderheden te ontlokken. Chantage en afpersingen hebben in de regel een voorgeschiedenis.’ Hij keek omhoog naar de klok. ‘Elf uur. Het is tijd om de tent te sluiten.’ Hij stond op en slenterde naar de kapstok.

Vledder liep hem na. ‘Zal ik je even met de auto naar huis brengen? Het is beestenweer.’

De grijze speurder knikte hem dankbaar toe en wurmde zich in zijn oude regenjas.

De telefoon op het bureau van de oude rechercheur rinkelde. Vledder draaide zich om, liep terug en greep de hoorn.

Met zijn hoedje nonchalant achter op zijn hoofd geschoven, keek De Cock toe en zag dat het gezicht van zijn jonge collega versomberde. Het gesprek duurde maar kort. Al na luttele seconden legde Vledder de hoorn op het toestel terug.

De Cock stapte op hem toe. ‘Wat is er?’

De jonge rechercheur zuchtte.

‘Er zit een lijk van een man tegen een boom.’

‘Waar?’

‘Op de Keizersgracht, met zijn gezicht naar het water.’

‘En?’

‘Hij is vermoord.’

2

Ze sloten de grote recherchekamer zorgvuldig af en liepen de trap af. Beneden in de hal, voor de balie, stond een vrij lange man. Hij was gekleed in een chique antracietgrijze mantel met hoog onder zijn kin geknoopt een witzijden sjaal. Grijzend haar krulde van onder een zwarte gleufhoed. Hij sprak indringend tegen een geduldig luisterende Jan Kusters.

Toen de rechercheurs voorbijliepen, riep de wachtcommandant hen naderbij.

‘Waar gaan jullie heen?’

De Cock stapte op hem toe.

‘Naar dat lijk op de Keizersgracht.’

Jan Kusters wuifde in de richting van de lange man voor de balie. ‘Dat is de heer Harredijke. Hij is bang… althans… hij vreest voor zijn leven. In een tijdsbestek van enkele weken heeft hij diverse dreigbrieven ontvangen en wil daar nu aangifte van doen.’

‘Nu?’

‘Ja.’

De heer Harredijke nam beleefd zijn hoed af.

‘U… eh, u bent rechercheur De Cock?’

In zijn stem trilde bewondering.

De grijze speurder knikte.

‘Met ceeooceekaa,’ reageerde hij bijna automatisch. Hij hield zijn hoofd iets schuin. ‘U kent mij?’ vroeg hij ongelovig.

De heer Harredijke glimlachte.

‘Ik heb nooit kennis met u gemaakt,’ zei hij spijtig. ‘Maar ik weet dat u aan dit bureau dienstdoet. En ik ken uw reputatie… uw reputatie als speurder. Ik zou het heel prettig vinden als u aan die bedreiging van mij enige aandacht zou willen schenken.’

De Cock beluisterde de toon. Er was iets in de klank van de stem wat hem niet beviel.

‘U hebt die dreigbrieven bij u?’

De heer Harredijke knoopte zijn mantel los en tastte naar de binnenzak van zijn colbert.

De Cock maakte een afwerende beweging. Hij wendde zich tot Vledder. ‘Neem jij meneer mee naar boven naar de recherchekamer en zet zijn aangifte op papier. Ik ga wel alleen naar de Keizersgracht.’ Hij keek naar Jan Kusters. ‘Is de meute gewaarschuwd?’

De wachtcommandant knikte.

‘Dat heb ik gedaan onmiddellijk nadat de melding binnenkwam. Er staan ook twee mensen van mij… Jaap Alberts en zijn maat.’

‘Waar is het precies?’

‘Aan de onevenzijde. Dat stukje tussen de Leliegracht en de Westermarkt.’

De Cock knikte begrijpend. Hij wendde zich weer tot zijn jonge collega Vledder. ‘Als je straks klaar bent met het opnemen van die aangifte van bedreiging, dan kom je mij maar met een wagentje na.’

‘Jij gaat te voet?’

De Cock grinnikte.

‘Je weet toch hoe moeilijk ik in zo’n auto de versnelling kan vinden.’

Vledder glimlachte en de oude rechercheur keek nog even in het gezicht van de lange man. Hij stond iets gebogen, zijn zwarte gleufhoed nog steeds in zijn hand. De Cock bezag de lijnen van de mond, de smalle lippen, de scherpe neus en de waakzame blik uit helderblauwe ogen. Te helder, vond hij, in contrast met de grauwe huid en het bijna zilvergrijze haar. Nog even hield zijn blik het gezicht gevangen, toen draaide hij zich om en liep het bureau uit.