Выбрать главу

De Cock keek hem snuivend aan. ‘Was het kantoor pas schoongemaakt?’ brieste hij.

Vledder schudde zijn hoofd. ‘Kreuger zegt dat er wel vingerafdrukken van Emile van den Aerdenburg waren. En verder nog een reeks van vingerafdrukken en fragmentjes die hij nog niet heeft kunnen identificeren.’

De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. Zijn gezicht had nog steeds de expressie van een donderwolk kort voor de ontlading. Hij klapte een paar maal driftig met zijn vlakke hand op het blad van zijn bureau. ‘Als er in dat kantoor aan de Keizersgracht,’ sprak hij met nadruk, ‘vingerafdrukken van andere mensen zijn gevonden, dan moeten er ook vingerafdrukken van Sonja van Poeldijk zijn.’

Vledder wuifde wild naar de telefoon. ‘Bel Kreuger zelf!’ riep hij geprikkeld. ‘Je moet tegen mij niet foeteren.’

De Cock leunde in zijn stoel achterover en wreef nadenkend over zijn kin. Na enige tijd kneep hij zijn ogen even stijf dicht en schudde zijn grijze hoofd. ‘Ik… eh, ik ben een oude dwaas,’ sprak hij milder. ‘Ik ken Ben Kreuger. Ik ken hem al jaren. Ben is een oude rot in het vak. Als Ben Kreuger zegt dat er in dat kantoor geen vingerafdrukken van Sonja van Poeldijk zijn… dan zijn ze er ook niet.’ Hij liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik had alleen even moeite om het te aanvaarden.’

‘Waarom?’

De Cock keek op. De woede was uit zijn gezicht verdwenen. Om zijn mond gleed een trieste glimlach. ‘Ik heb haar geloofd. Volledig. Ik nam zonder meer aan dat zij de waarheid sprak. Ik had ook geen enkele reden om haar te wantrouwen. Het was alles heel geloofwaardig wat ze vertelde… over haar werk, de textiel, de confectie… over Van den Aerdenburg en zijn vele reizen naar exotische landen.’ Hij plukte met duim en wijsvinger aan zijn onderlip. ‘Ik had misschien haar flauwvallen op de stoep beter moeten inschatten.’ In zijn stem klonk zelfverwijt.

Vledder keek hem peinzend aan. ‘Maar wat zij aan jou vertelde is toch waar? Het klopt toch? Emile van den Aerdenburg en zijn compagnon handelden in textiel. Wij weten dat uit diverse bronnen. Emile van den Aerdenburg maakte vele reizen… liet zijn confectie in het buitenland fabriceren.’

De Cock greep vertwijfeld naar zijn hoofd. ‘Maar ze heeft niet op dat kantoor aan de Keizersgracht gewerkt. Als ze er had gewerkt, dan had Ben Kreuger ook háár vingertjes moeten vinden.’

Vledder grinnikte vreugdeloos. ‘Maar hoe kende ze al die bijzonderheden over Emile van den Aerdenburg… zijn handel en wandel? Ik bedoel, als ze er niet werkte?’

‘En hoe kwam ze aan een sleutel?’

Ze zwegen beiden.

De Cock steunde met zijn ellebogen op zijn bureau en liet zijn hoofd in het kommetje van zijn handen rusten. Deze nieuwe ontwikkeling had hem totaal verrast. Hij had geen moment aan de verklaring van Sonja van Poeldijk getwijfeld. Een aardig, lief, knap en zeer openhartig kantoormeisje… met een leuke deeltijdbaan… wat is daar voor verdachts aan? Maar ze had hem belogen… hem om de tuin geleid. En als een soort eerstejaars rechercheurtje had hij haar onvoorwaardelijk geloofd. Hij voelde opnieuw een lichte woede in zich bruisen. Wat deed Sonja van Poeldijk daar op de Keizersgracht, op de blauwstenen stoep van het kantoor, een sleutel in haar hand, om half drie de middag na de moord op Emile van den Aerdenburg? Wat waren haar plannen? Zocht ze iets? Wat? Had iemand haar gestuurd? Of opereerde ze zelfstandig? Wist zij op dat moment al van de moord? Zo ja, was dat flauwvallen van haar dan een pose… een stunt om tijd te winnen?

De vragen stormden wervelend op hem af. Vertwijfeld probeerden zijn hersenen alles te plaatsen… onder te brengen in het geheel van de verwikkelingen. Het lukte hem niet. Sonja van Poeldijk bleef een geheimzinnig, ongrijpbaar schepsel… aan wie hij geen rol in het spel van bedreiging en moord kon toebedelen.

Vledder verbrak het stilzwijgen. ‘Ze moet Emile van den Aerdenburg persoonlijk hebben gekend,’ sprak hij peinzend. ‘Ze was in ieder geval heel goed geïnformeerd.’

De Cock knikte. ‘Dat was ze,’ sprak hij somber. ‘Zo goed, dat ze alle twijfels bij mij wegnam.’

Vledder lachte. ‘Wroeging?’

De Cock wuifde het weg. ‘Niet meer.’ Hij grinnikte. ‘Het was toch wel even alsof ik een klap in mijn nek kreeg.’

Vledder keek hem nadenkend aan. ‘Ik vraag mij af… zou die compagnon, Jacques van Ieperen haar kennen…’

De Cock negeerde de vragen. Hij staarde voor zich uit. ‘Ik heb zo’n vaag gevoel,’ sprak hij triest, ‘dat we nog heel ver van de oplossing zijn verwijderd.’

De ogen van Vledder werden groot. ‘Weet je wie ze ook kan zijn?’

‘Nou?’

‘De vrouw op de motorfiets.’

12

‘Zullen we haar arresteren?’

‘Wie?’

‘Die Sonja van Poeldijk.’

De Cock boog zich naar voren.

‘Wat wil je haar ten laste leggen?’ vroeg hij met een smalend lachje. ‘Van welk strafbaar feit wil je haar beschuldigen?’

‘Ze heeft aan jou een verkeerde voorstelling van zaken gegeven.’

De Cock grijnsde.

‘Dat is niet strafbaar. Dat doet men zelfs in regeringskringen.’

Vledder keek hem ongelovig aan.

‘Wil je dan helemaal niets tegen haar ondernemen?’

De Cock knikte traag.

‘Ik heb in mijn achterhoofd wel een aantal vragen die ik haar graag zou willen stellen.’ Hij kauwde even op zijn onderlip. ‘Maar dan wil ik dit keer toch wel goed beslagen ten ijs komen.’ ‘Hoe bedoel je?’

De Cock wees naar de telefoon.

‘Vraag eens bij de provinciale griffie of zij in het bezit is van een rijbewijs A, dat is het besturen van een motorrijtuig op twee wielen. En informeer ook eens bij de rijksdienst voor het wegverkeer of zij mogelijk in het bezit is van zo’n voertuig.’ Hij zweeg even en keek Vledder vragend aan. ‘Heb je dat al gedaan ten aanzien van Marianne Olthoven?’

De jonge rechercheur boog beschaamd zijn hoofd.

‘Nee.’

Het klonk benepen.

De Cock grinnikte.

‘En ik meende nog wel,’ sprak hij zacht spottend, ‘dat zij bij jou heel hoog op het verdachtenlijstje stond?’

Vledder wreef over zijn gezicht. De hoon van zijn oude collega deed hem pijn. ‘Ik… eh, ik heb aan die mogelijkheid nog niet gedacht,’ antwoordde hij eerlijk. ‘Maar ik zal het onmiddellijk doen.’ Hij pakte de interne telefoongids en greep de hoorn van het toestel.

Er werd bescheiden op de deur van de recherchekamer geklopt. De Cock riep luid: ‘Binnen!’ De deur ging langzaam open. Tot zijn niet geringe verwondering zag hij in de deuropening Smalle Lowietje staan. De grijze speurder wist dat de caféhouder zich niet graag op het politiebureau vertoonde… bang om voor verklikker te worden aangezien.

De Cock stond onmiddellijk van zijn stoel op en liep op de tengere caféhouder toe. ‘Lowie,’ riep hij blij, ‘wat een verrassing.’ Hij leidde hem naar de stoel naast zijn bureau. ‘Kom even zitten.’ Smalle Lowietje nam plaats. Hij zag er potsierlijk uit.

De regenjas die hij droeg, was zeker vier maten te groot, waardoor hij nog smaller en ieler leek dan normaal. Hij wuifde onzeker achter zich.

‘Ik heb niet veel tijd. Ik ben er gauw even tussenuit gewipt. Er staat een vervanger achter de tap. Die moet je nooit te lang alleen laten.’

‘Waarom niet?’

De caféhouder grijnsde. ‘Dan gaat-ie jatten.’