‘Een smerig mannetje.’
Blonde Chrissie lachte vrolijk.
‘Dat was het. Maar ik heb toen toch wel even in mijn knijperd gezeten. Daarom heb jij bij mij wat krediet.’
‘Daar reken ik op.’
Blonde Chrissie keek de oude rechercheur nadenkend aan.
De lach op haar gezicht verdween. ‘Hoe… eh, hoe kom je aan mijn adres hier… in Duivendrecht?’
‘Heeft iemand in mijn oor gefluisterd.’
‘Wie?’
De Cock grinnikte.
‘Het was op een moment dat ik even niet keek.’
Blonde Chrissie kneep haar ogen even dicht. Er kwam weer een lach op haar gezicht. ‘Kom binnen,’ riep ze uitnodigend. Over de schouder van de oude rechercheur keek ze bewonderend naar Vledder. ‘Je hebt een knap gozertje bij je.’
De Cock knikte. ‘Die heb ik zelf uitgezocht.’
Blonde Chrissie ging de beide rechercheurs voor naar een gezellig ingericht vertrek, waarin centraal een brede bank, verder een paar poefs en een reeks intieme schemerlampjes met kappen in oudroze.
‘Moeten jullie je natte jassen niet even uitdoen?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Zoveel tijd hebben we niet.’
Blonde Chrissie keek naar hem op. ‘Wat kom je feitelijk doen?’
De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Ik zei het je al… parasiteren op dat krediet, dat ik bij je heb.’
Het gezicht van Blonde Chrissie betrok. ‘Zonder dollen, meneer De Cock,’ sprak ze bestraffend. ‘Waar kom je voor?’
De oude rechercheur keek haar scherp aan. ‘Wij zoeken een heer.’
Blonde Chrissie grijnsde breed. ‘Een heer… bij mij?’ In haar stem vibreerde ongeloof.
De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Ene Jacques van Ieperen. Voor jou… als ik goed ben geïnformeerd… Vieze Sjaak.’
Blonde Chrissie liet zich op de brede bank zakken, trok haar knieën naar haar kin en schudde haar hoofd. ‘Die is er niet.’
‘Hij was hier?’
‘Ja.’
‘Hoe lang?’
‘De dag na de moord op de landheer… dat is zijn compagnon… kwam hij hier binnen… met een tandenborstel en een pyjama… meer niet.’
‘Hij was gevlucht?’
Blonde Chrissie knikte. ‘Hij was bang… dacht bij mij veilig te zijn, omdat hij meende dat niemand dit adres kende.’
‘Hij heeft dit flatje voor je gekocht?’
‘Ja, op mijn naam.’
‘Waarvoor was hij bang… voor wie?’
Blonde Chrissie trok beschermend haar armen om haar knieën. ‘Dat heeft Sjaak mij niet gezegd. Ik denk dat hij bang was, dat met hem hetzelfde zou gebeuren als met de landheer.’
‘Moord?’
‘Ja.’
‘Waar is hij nu?’
Blonde Chrissie trok haar schouders op. ‘Dat weet ik niet.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Chrissie… meid,’ sprak hij ernstig. ‘Geloof me, het is belangrijk. Hij zal jou toch wel gezegd hebben waar hij heen ging?’
Blonde Chrissie schudde haar hoofd.
‘Dat heeft Sjaak niet gezegd. En ik zit al te lang in de business om te weten dat ik zoiets niet moet vragen.’
De Cock zuchtte wanhopig. ‘Ging hij dan zomaar weg?’
Blonde Chrissie wees naar een witte telefoon op een wankel tafeltje. ‘Er werd gebeld. En na dat telefoongesprek is Sjaak vertrokken.’
‘Wanneer was dat?’
‘Een goed halfuur geleden.’
‘Wie belde?’
‘Een vrouw.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen. ‘Hoe weet je dat?’
Blonde Chrissie wees opnieuw naar de telefoon. ‘Ik nam de hoorn op en een vrouwenstem zei: “Geef mij even de heer Van Ieperen… ik weet dat hij bij u is.” ’
13
Vledder reed wild van de parkeerplaats bij Waddenland weg. Met gierende banden reed hij de Telstarweg op. De Cock legde even zijn hand op de rechterarm van de jonge rechercheur. ‘Kalm aan… kalm aan. Ik wil toch de kerstdagen nog wel halen.’
Vledder nam wat gas terug en snoof. Zijn neusvleugels trilden. ‘Een vrouw,’ brulde hij met ingehouden woede. ‘Steeds maar weer een vrouw.’ Hij zwaaide wild naar de voorruit van de Volkswagen. ‘En eeuwige stortbuien.’
Hij blikte opzij naar De Cock. ‘Weet jij er wat van? Is dit het begin van een nieuwe zondvloed?’
De oude rechercheur keek gelaten naar hem op.
‘Het zou mij persoonlijk niets verbazen,’ sprak hij simpel. ‘En als ik de macht had…’
Vledder onderbrak hem. ‘… kwam er een nieuwe zondvloed?’ vulde hij vragend aan.
De grijze speurder streek langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Ben je toch mooi,’ sprak hij bedachtzaam, ‘in één klap van een hoop criminaliteit af.’
Hoewel hij het niet zo had bedoeld, klonk het bijna spottend.
Op het gezicht van Vledder brak een glimlach door.
‘Ik weet niet hoe jij erover denkt, maar als je het mij vraagt, is het wel een erg radicale manier van misdaadbestrijding.’
De Cock reageerde niet. Hij voelde weinig voor een oeverloze godsdienstige discussie.
‘Hoe vond je Blonde Chrissie?’ vroeg hij ontwijkend.
‘Een mooi vrouwtje.’
De grijze speurder glimlachte.
‘Ik geloof dat ik oud begin te worden,’ sprak hij meewarig.
‘Ik kon mij dat geval van dat mannetje met zijn radio niet eens meer herinneren.’
‘Zij wel… gelukkig.’
‘Vond je haar geloofwaardig?’
‘Zeker.’
De Cock zuchtte diep.
‘Dan ben ik bang,’ sprak hij gespannen, ‘dat Jacques van Ieperen op weg is.’
‘Waarheen?’
‘Op weg naar zijn dood.’
Vledder keek hem verschrikt aan.
‘Meen je dat?’
De Cock liet zijn hoofd iets zakken.
‘Ik ben bang,’ sprak hij somber, ‘dat de vrouw die hem belde, Jacques van Ieperen naar een bepaalde plaats heeft gelokt.’ ‘Om hem te vermoorden?’
‘Precies.’
Van verbijstering liet Vledder het stuur van de Volkswagen los en hief zijn handen omhoog. Het voertuig begon gevaarlijk te slingeren. Een moment later had hij de wagen weer in bedwang, stuurde naar de vluchtstrook van de Gooiseweg en stopte. Het gezicht van de jonge rechercheur zag doodsbleek. Met een ruk draaide hij zich naar De Cock toe.
‘Jij… eh, jij bedoelt,’ stotterde hij ontsteld, ‘dat die Jacques van Ieperen mogelijk op ditzelfde moment wordt vermoord?’
De grijze speurder trok zijn gezicht strak.
‘Dat bedoel ik.’
De uitdrukking op het gezicht van Vledder was er een van totale verwarring. ‘En doen we dan niets!’ riep hij fel, geëmotioneerd. ‘Laten we dat gewoon gebeuren? Dat… eh, dat kan toch niet. Dat kan toch niet. Dat…’
De Cock hulde zich in een stilzwijgen. Uiterlijk leek hij onbewogen.
Van zijn breed, markant gezicht was geen expressie te lezen. Hij begreep iets van de wanhoop… van de verlammende onmacht die zijn jonge collega teisterde… gevoelens die ook in hemzelf leefden, maar die hij in een harde leerschool van vele jaren beter had leren beheersen.
Vledder pakte hem met zijn sterke knuisten bij de schouderkoppen vast en schudde hem wild heen en weer.
‘Jij weet het toch altijd,’ siste hij beschuldigend. ‘Jij weet toch achteraf altijd precies hoe het in elkaar zit.’ Hij bracht zijn gezicht dichtbij. ‘Weet het dan nu… nu… nu er nog een mensenleven is te redden.’
De Cock liet hem begaan. De beschuldiging raakte hem niet. Hij werd niet beheerst door het gevoel dat hij tot nu toe had gefaald. Hij had gedaan wat in zijn vermogen lag. Gerechtigheid op aarde was een zaak van mensen. Wie was hij? Een oude rot in het moeilijke recherchevak… meer niet. Geen wonderdoener.
Vledder liet hem los en zakte vermoeid terug in de stoel achter het stuur.
De Cock keek hem van terzijde aan.
‘Rij naar de Kit,’ sprak hij kalm.
Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie met een kromme vinger.