Выбрать главу

De Cock liep op hem toe.

‘Wat is er?’

De wachtcommandant grinnikte een tikkeltje gemeen.

‘Zaten jullie weer in dat cafeetje?’

De Cock antwoordde niet.

‘Wat is er?’ herhaalde hij onverstoorbaar.

Jan Kusters stak zijn arm omhoog.

‘Boven zit een man op jou te wachten.’

‘Wat voor een man?’

‘Die man die bij Vledder aangifte van bedreiging heeft gedaan… de heer Harredijke.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht.

‘Meneer Harredijke?’

De wachtcommandant knikte.

‘Hij zei dat hij in Amstelveen uit het ziekenhuis was weggelopen… uit angst. Hij wilde met je praten voor hij voorgoed van het toneel verdween.’

De Cock draaide zich om en liep de hardstenen trap op naar de tweede verdieping.

Vledder volgde gedwee.

Toen ze door de brede gang naar de recherchekamer liepen, stond de heer Arend Harredijke van de bank op. De Cock herkende hem direct. Hij droeg dezelfde chique antracietgrijze mantel met de witzijden sjaal als op de avond dat hij aangifte deed. De zwarte gleufhoed hield hij in de hand.

De Cock liep glimlachend op hem toe.

‘Hoe maakt u het?’ riep hij opgewekt. ‘Weer helemaal hersteld? De mitella is weg, zie ik.’ Hij hield de deur van de recherchekamer uitnodigend voor hem open. ‘Het spijt me dat ik er niet was. Hebt u erg lang op ons moeten wachten?’

De heer Harredijke keek op zijn horloge.

‘Een kwartier.. ongeveer.’

De Cock ging hem voor.

‘Dat valt nogal mee. Gewoonlijk zijn Vledder en ik uren op pad.’ Hij wees naar de stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u zitten.’ Arend Harredijke nam plaats. Met zijn gleufhoed op zijn knieen wachtte hij geduldig tot ook de oude rechercheur was gaan zitten. Toen boog hij zich iets naar de grijze speurder toe.

‘Ik moet hier weg, meneer De Cock,’ sprak hij schichtig. ‘Ik moet hier zo snel mogelijk weg. Nu die eerste aanslag op mij is mislukt, zal ongetwijfeld een tweede aanslag op mijn leven volgen. Ik vrees dat ik er dan niet zo goed vanaf kom.’

De Cock keek hem onderzoekend aan. De heer Harredijke zag er slecht uit, vond hij. Vermagerd. De neus in het bleke gezicht leek nog scherper. De wangen waren iets ingevallen. Maar de tastende, waakzame blik in de helderblauwe ogen was gebleven.

‘U verwacht een tweede aanslag?’

De journalist zuchtte.

‘Ik dacht daar in Amstelveen in het ziekenhuis veilig te zijn. Daarom heb ik er ook bij mijn behandelend arts op aangedrongen om mij nog enige tijd in behandeling te houden… hoewel dat in feite niet meer nodig was. De wond aan mijn arm geneest goed en ook geestelijk begon ik mij weer aardig weerbaar te voelen.’ Hij maakte met zijn beide handen een hulpeloos gebaar. ‘Maar vanmiddag ben ik bijna in paniek weggelopen.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen op.

‘U voelde zich ineens niet veilig meer?’

‘Nee.’

De oude rechercheur keek hem verbaasd aan.

‘Wat is er dan gebeurd?’

Arend Harredijke slikte.

‘Ik heb haar gezien.’

‘Wie?’

Met trillende hand wees de journalist achter zich.

‘De vrouw… de vrouw van de motorfiets. Ze liep in het ziekenhuis door de gang. Ik weet het zeker. Ik zag het silhouet van haar helm in het matglas van mijn kamerdeur. Het pure angstzweet brak mij uit. Als een struisvogel hield ik mijn hoofd onder het laken. Ik dacht elk moment dat zij in haar leren pak mijn kamer zou binnenstormen om opnieuw op mij te schieten.’

‘U hebt alarm geslagen?’

Arend Harredijke schudde zijn hoofd.

‘Dat had geen zin. Niemand zou het begrijpen. Ik heb ook de politie in Amstelveen niet ingelicht. Ik hoop dat u dat voor mij wilt doen.’

De Cock wreef met zijn hand over zijn gezicht.

‘En nu?’

Arend Harredijke maakte een berustend gebaartje.

‘Ik kan hier niet blijven,’ sprak hij met een diepe zucht. ‘Die dodelijke dreiging kan ik niet langer aan. Ik ga niet terug naar het ziekenhuis en ik ga niet meer terug naar mijn huis in Amstelveen. Ik bezit een min of meer gerieflijk zomerhuis in Ermelo. Dat is slechts in intieme kring bekend. Daar ga ik heen. Ik zal u het adres geven voor het geval u mij nog eens nodig heeft.’

De Cock knikte begrijpend.

‘U hebt gelijk. Wij, van de politie, kunnen u niet afdoende beschermen. Daartoe ontbreken ons de middelen. Wij kunnen alleen hopen die bewuste vrouw zo snel mogelijk te vinden… te ontmaskeren.’ Hij zweeg even voor het effect. Daarna strekte hij zijn rechterhand resoluut in de richting van de man. ‘U… heer Harredijke… u kent haar.’

De journalist deinsde verschrikt terug.

‘Ik?’ riep hij ontsteld.

De Cock knikte kalm.

‘U… en Jacques van Ieperen.’

De adamsappel van Arend Harredijke wipte op en neer.

‘De compagnon van Emile?’

De Cock grijnsde breed.

‘Inderdaad, de compagnon van Emile van den Aerdenburg. Ook hij kreeg dreigbrieven.’ De grijze speurder verstarde. Zijn gezicht werd een stalen masker. Met zijn scherpe blik hield hij de gelaatstrekken van de man voor zich gevangen. ‘Ik vraag u nu… uitdrukkelijk… bij welke vrouw hebt u… Arend Harredijke… in samenwerking met Jacques van Ieperen en Emile van den Aerdenburg… in het verleden zoveel haatgevoelens opgewekt, dat zij tot een stelselmatig uitmoorden van de heren besloot?’

Arend Harredijke bracht in wanhoop zijn beide handen voor zijn gezicht. Zijn lange lichaam begon te schokken. De zwarte gleufhoed gleed van zijn trillende knieën.

De Cock trok zijn handen van het gezicht weg.

‘Harredijke,’ brieste hij, ‘ik heb u iets gevraagd.’

De journalist schudde angstig zijn hoofd.

‘Ik weet het niet,’ riep hij gesmoord. ‘Echt, ik weet het niet. Vraag het Jacques… vraag het Jacques.’ Hij huilde als een kind. ‘Vraag het Jacques…’

Vledder keek De Cock verwonderd aan.

‘Je liet hem gaan,’ sprak hij toonloos.

De oude rechercheur knikte traag. Daarna trok hij zijn schouders iets op. De accolades rond zijn mond vergleden tot een trieste glimlach. ‘Wat had ik dan moeten doen?’

Vledder zwaaide heftig.

‘Hij weet het… hij weet het… hij kent de vrouw die hem bedreigt. Hij weet ook precies wat er in het verleden is gebeurd. Het was gewoon aan hem te zien. Hij straalde het uit.’ De jonge rechercheur grinnikte vreugdeloos. ‘En jij laat de totale oplossing van deze hele affaire gewoon, zonder hinderen, de deur uit wandelen.’

Het klonk als een ernstig verwijt.

De Cock boog zich iets naar hem toe.

‘We leven niet meer in de middeleeuwen, lieve jongen,’ sprak hij geduldig. ‘Ik kan die man niet op een pijnbank leggen. Als Arend Harredijke met die dodelijke dreiging wil blijven leven, dan is dat zijn zaak. En als er in het verleden iets is gebeurd wat het daglicht niet kan velen, dan kan ik die man niet dwingen om zichzelf te beschuldigen. Zo zit nu eenmaal het recht in elkaar, dat jij en ik heten te vertegenwoordigen.’ Hij zuchtte diep. ‘Dacht je dat ik het leuk vind om die journalist als schietschijf te laten rondlopen?’

Vledder kneep zijn lippen op elkaar.

‘Het is toch te zot,’ riep hij fel, ‘dat een enkele vrouw drie mannen kan vermoorden.’ Hij snoof. ‘Besef je wel dat als zowel Arend Harredijke als Jacques van leperen dood zijn, wij beiden deze zaak nooit meer tot een oplossing zullen brengen?’

De Cock bromde.

‘Ze zijn nog niet dood.’

Vledder schudde wanhopig zijn hoofd.

‘Maar dat is een kwestie van tijd. Die dame wacht rustig haar kans af. Geloof me, die Arend Harredijke gaat er ook aan… vandaag of morgen. Dat zomerhuis van hem in Ermelo biedt geen enkele bescherming. Net zo min als dat liefdesnestje van Jacques van Ieperen in Duivendrecht bescherming bood. Die vrouw wist hem te vinden.’ Hij staarde met een triest gezicht voor zich uit. ‘Ik hoop voor ons dat Vieze Sjaak de dans ontspringt.’