Выбрать главу

De grijze speurder grinnikte.

‘Ze woont hier. Dat was in ieder geval geen leugen.’

Hij keek naar Vledder op.

‘Wat zullen we doen… een aanval bij verrassing?’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘We drukken hier gewoon op dat knopje en melden ons als ordentelijke politiemensen.’

De Cock snoof.

‘Zoals je wilt,’ sprak hij gelaten. Met de dikke middelvinger van zijn rechterhand drukte hij op het knopje naast S. van Poeldijk op een zwart plastic naambordje met witte letters.

Er kwam geen enkele reactie. Na enige tijd drukte hij weer. Toen er weer geen reactie kwam, trok hij een grimas en liep de houten trap op, die onmiddellijk naast het lichtmetalen tableau begon. Vledder kwam met duidelijke tegenzin achter hem aan.

Na twee trappen bereikten de rechercheurs een ruim portaal met een smalle plantenbak met hydrocultuur en een foeilelijk sculptuurtje in een verlichte nis.

Naast een opdekdeur met een doorkijkglaasje stond 384. De Cock voelde aan de deurknop. De deur was op slot.

Onder de afkeurende blikken van zijn jonge collega nam de oude rechercheur het apparaatje van Handige Henkie uit zijn broekzak en koos een ragfijn stalen pennetje.

Het duurde nog geen minuut. Toen duwde hij de deur open. Even aarzelde hij, wachtend op een reactie. Toen die niet kwam, stapte hij naar binnen… kalm, behoedzaam, bedacht op gevaar. Vledder liep hem na en sloot de deur achter zich.

De Cock snoof. Dat deed hij vrijwel altijd als hij ergens binnendrong. Volgens zijn eigen theorie had elk vertrek een nestgeur, die hem vertelde of hij welkom was of niet. De oude rechercheur trok een bedenkelijk gezicht. Het vleugje parfum dat zijn neusgaten binnendrong, was hem aangenaam, maar er waren andere impulsen, die wreed storend op hem afkwamen.

Na een kleine hal met een diepe garderobenis, kwamen ze in een groot vertrek met een fraai uitzicht over de Realengracht en het oude Prinseneiland. De wanden van de kamer waren uitgevoerd in steriel wit met op de vloer een hoogpolig berbertapijt, waarop hangmatten aan fragiele verchroomde poten. Het was een modern interieur dat hij bij vele jonge mensen aantrof.

De Cock liet zijn scherpe blik door de kamer dwalen. Plotseling werd zijn aandacht getrokken door kleine scherven van wit porselein. Ze lagen bij een ronde tafel met een dikke rookglazen plaat. In het hoge berbertapijt waren ze bijna niet zichtbaar. Hij keek om zich heen. De pot of vaas, waarvan de scherven afkomstig waren, kon hij niet ontdekken. Het wekte zijn argwaan.

Speurend liep hij door naar een aangrenzende slaapkamer. Verstijfd van schrik bleef hij daar staan. Aan een groen gordijnkoord hing het lijk van Sonja van Poeldijk. Haar licht golvend kastanjebruin haar hing als een sluier voor haar opgezwollen gezicht.

Vledder hijgde.

‘Ze heeft zich opgehangen.’

De oude rechercheur reageerde niet. Hij liep naar het omgevallen krukje onder haar lichaam. Met een snelle beweging trok hij een schone zakdoek uit zijn broekzak, deed die om een poot en zette het krukje overeind. Wat hij reeds vermoedde, werd bewaarheid. Tussen de bovenzijde van het krukje en de voeten van Sonja van Poeldijk stak nog ruim een handbreedte.

Hij draaide zich om naar Vledder. ‘Bel de meute… het is moord.’

De Cock deed de toegangsdeur tot het appartement open en liet Bram van Wielingen binnen. De fotograaf keek hem nijdig aan. ‘Hoe vaak heb je mij van de week al laten opdraven?’ vroeg hij snauwerig. ‘Je houdt mij wel voortdurend aan het werk.’

De Cock trok een grijns.

‘Ik niet… de misdaad.’

Bram van Wielingen liep hem brommend voorbij.

‘Ik hoop dat je er nog eens allergisch voor wordt.’

De Cock reageerde niet. Met een knipoog begroette hij Ben Kreuger, die met zijn koffertje achter de mopperende fotograaf binnentrad.

Op het portaal bij de smalle plantenbak stond een oudere dame.

De grijze speurder liep op haar toe.

‘Woont u hier?’ vroeg hij vriendelijk.

De dame knikte naar een aangrenzende deur.

‘Is er wat met Sonja?’ vroeg ze nieuwsgierig.

De Cock trok een droevig gezicht.

‘Sonja… Sonja is dood.’

Het dametje sloeg haar hand voor haar mond.

‘Heeft ze zichzelf iets aangedaan?’

De Cock keek haar peinzend aan.

‘Waarom denkt u dat?’

Het dametje schudde bedroefd haar hoofd.

‘Sonja deed de laatste tijd een beetje vreemd,’ sprak ze triest. ‘Ze was zo down, zo terneergeslagen. Vroeger klopte ze in de morgen wel eens vrolijk bij mij aan… gewoon voor een praatje… een babbeltje… een kopje koffie. Maar nu is ze al in geen weken bij mij op bezoek geweest.’

‘Een tikkeltje van streek?’

Het dametje knikte met een ernstig gezicht.

‘Zo mag u dat wel noemen,’ sprak ze nadenkend. ‘Vorige week kwam ik haar op het Barentszplein bij de Zandhoek tegen. Ik ging blij naar haar toe, maar ze liep mij straal voorbij. Ze zag mij niet eens.’

‘Kent u de oorzaak?’

‘Hoe het komt dat Sonja zo in de war was?’

‘Dat bedoel ik.’

Op het gezicht van het dametje kwam een pijnlijke trek.

‘Dat… eh, dat weet ik niet… niet zo precies. Mooie jonge vrouwen hebben nog wel eens de neiging om in moeilijkheden te komen.’ ‘Waren er mannen in haar leven?’

Het dametje gebaarde wat vaag.

‘Och, er kwam wel eens een wat oudere man op bezoek. Maar dat leek meer een familielid. Een oom of zoiets. Ze was niet het type van een vlinder. Echt met mannen hield Sonja zich niet op. Ze had een vriendin. En die…’ Het dametje stokte en keek peinzend voor zich uit. ‘Ik denk dat het toen begonnen is.’

‘Wanneer?’

‘Toen die vriendin niet meer kwam… plotseling helemaal wegbleef… vanaf dat moment heb ik geen enkel contact meer met Sonja gehad.’

‘Was er ruzie geweest?’

Het oude dametje schudde haar hoofd.

‘Dat denk ik niet. Nee. Het waren echte boezemvriendinnen. Al van kinds af aan… samen op dezelfde school… vaak hetzelfde gekleed. Die vriendin van Sonja trouwde met ene Pierre Geldrop. Een knap ventje wel. Een beetje sullerig, slap. Het huwelijk liep ook al gauw stuk. Toen is Tanja bij Sonja ingetrokken.’

‘Hier in het appartement?’

‘Ja.’

Ineens voelde De Cock een geweldige dreun onder zijn schedeldak.

‘U… eh, u zei Tanja,’ riep hij verrast. ‘Die vriendin van Sonja heette Tanja?’

Het dametje keek verwonderd naar hem op.

‘Tanja,’ herhaalde ze knikkend, ‘Tanja Geldrop. Haar naam heeft nog beneden op het tableau gestaan.’

De Cock greep met beide handen naar zijn hoofd.

‘Waar is die Tanja gebleven?’

Het oude dametje trok haar schouders op.

‘Dat weet ik niet. Ik zei u al, plotseling zag ik haar niet meer. Ik was er ook erg nieuwsgierig naar waar ze was gebleven. Ik had het Sonja ook steeds willen vragen, maar…’

Met zijn handen op zijn rug en een opgewonden kleur op zijn gezicht kwam Vledder uit het appartement stappen.

‘O, ben je hier,’ sprak hij verwonderd. ‘Ik zocht je.’

De oude rechercheur draaide zich half om. ‘Voor ik het vergeet… kijk eens in de vuilnisbakken of daarin ergens een gebroken schaal, bol of vaas van wit porselein ligt. En als dat het geval is, wees er dan voorzichtig mee en laat die door Ben Kreuger op vingerafdrukken onderzoeken. Laat hem in ieder geval de scherven, die je bij de ronde tafel in het berbertapijt kunt vinden, zorgvuldig inkwasten.’

Vledder bleef aarzelend staan. Wat schichtig keek hij in de richting van het oude dametje.

‘Ik… eh, ik moet je wat laten zien.’ Hij nam zijn handen van zijn rug en hield De Cock een blocnote voor. ‘Uit haar schrijfbureau… het priegelschrift.’