Выбрать главу

‘Het is een man.’

Vledder keek hem verbijsterd aan.

‘Jij weet wie het is?’

De oude rechercheur grijnsde breed.

‘Boerke Naas.’

Vledder keek hem met open mond aan.

‘Boerke Naas?’

In zijn stem trilde ongeloof.

De Cock nam het boek uit het plastic draagtasje en wierp het de jonge rechercheur toe.

’Versjes uit de Oude Tijd. Ik kon gisteravond net als jij de slaap niet vatten. Dat boekje van die uitgever uit Baarn lag binnen handbereik. Uit balorigheid… om even van gedachten te veranderen, heb ik dat boekje gepakt en ben gaan lezen.’ De grijze speurder zuchtte. ‘Toen kwam ik Boerke Naas tegen.’

‘Wie is Boerke Naas?’

De Cock reikte voorover, pakte het boek terug en begon te bladeren. ‘Het is een gedichtje van de Vlaamse priester-dichter Guido Gezelle. Het verhaalt van een boertje, dat in de stad een paar runderen had verkocht en met de opbrengst daarvan op weg naar huis door een struikrover met een pistool in zijn hand wordt overvallen.’ Hij zweeg even en hield het boek open voor zich. ‘Ik zal nu Guido Gezelle even aan het woord laten.’ Declamerend ging hij verder:

‘Boerke Naas, die alle dagen vijf, zes kruisgebeden bad om lang te mogen leven, peinst hoe hij in de nesten zat. ‘Hoor, mijn vriend,’ sprak hij, ‘toon dat ge minzaam zijt, schiet een kogel door mijn hoed en spaar mij het vrouwverwijt. Ik zal zeggen, als ik thuis kom, men heeft mijn geld geroofd, een haartje scheelde het of ik had een kogel door mijn hoofd.’ De dief, die meer van duiten hield, dan van de boer zijn bloed schoot rap een kogel door het topje van zijn hoed. ‘Bedankt,’ zei Naas: ‘Schiet nu een door mijn kleed.’ De dief legt aan en Naaske houdt zijn jas daarvoor gereed. ‘Schiet nu nog door mijn broek,’ zei Naas, ‘dan denkt mijn vrouw voorwaar, als dat ik bij mirakel ben ontsnapt aan lijfsgevaar.’

De Cock klapte het boek dicht.

‘Dat was het.’

‘Wat?’

‘De aanwijzing, die mij de oplossing bracht.’

Vledder keek hem sullig aan.

‘Dat snap ik niet.’

De Cock schoof het boek met versjes van zich af.

‘Daar was ik al bang voor,’ sprak hij droevig.

Vledder leunde op zijn schrijfmachine.

‘Wat heeft dit met onze zaak te maken?’

‘Alles.’

Vledder grinnikte. ‘Er is in onze zaak in het geheel geen sprake van een beroving.’

De Cock zuchtte. ‘Het gaat niet om de beroving,’ sprak hij geduldig.

‘Het gaat om de houding… het gedrag van Boerke Naas.’

Hij stond op en liep naar de kapstok.

Vledder liep hem na.

‘Waar ga je heen?’

De Cock draaide zich half om.

‘Waar gaan wij heen,’ verbeterde hij.

Vledder monsterde het gezicht van de grijze speurder.

‘Waar gaan wij heen?’ herhaalde hij timide.

De Cock pakte zijn hoedje. ‘Naar Ermelo… Arend Harredijke arresteren voor een drievoudige moord.’

19

De Cock zat thuis in zijn brede fauteuil bij de haard. Naast hem, op een bijzettafeltje, stonden een fles fijne cognac en enige fraaie, diepbolle glazen.

De oude rechercheur keek naar het lange bleke gezicht van commissaris Buitendam. Hij had hem uitgenodigd voor het slotakkoord, zoals hij zo’n laatste bespreking altijd noemde, en tot zijn verbazing had de politiechef zijn uitnodiging aanvaard. Naast de commissaris zaten wat onwennig Dick Vledder en Appie Keizer.

De Cock schonk klokkend in en deelde de glazen rond. Zijn vrouw bracht schalen vol lekkernijen.

Commissaris Buitendam boog zich iets naar voren.

‘Ik heb begrepen,’ sprak hij geaffecteerd, ‘dat die heer Harredijke van De Grafische Heraut ons op een verschrikkelijke manier om de tuin heeft geleid.’

De Cock reageerde niet. Hij nam een slok van zijn cognac en keek in de richting van Vledder.

‘Weet je, dat wij enige dagen geleden op nog geen twee meter afstand van de oplossing van het drama hebben gestaan?’

De jonge rechercheur keek hem verward aan.

‘Nog geen twee meter?’

De Cock knikte.

‘Men zou als rechercheur een beetje helderziende moeten zijn,’ verzuchtte hij. ‘Herinner jij je dat wij op de parkeerplaats van het Tulp Ziekenhuis in Amstelveen met onze oude Volkswagen naast een lichtgrijze Mitsubishi Galant stonden?’

‘Ja.’

De Cock glimlachte.

‘Dat was de wagen van Arend Harredijke. Als ik toen met het apparaatje van Handige Henkie het kofferdeksel van die wagen had opengemaakt, dan hadden wij de zaak opgelost en het bewijs geleverd.’ Hij tastte in een zijzak van zijn colbert. Daarna bracht hij zijn rechterhand naar voren. In zijn handpalm lagen twee kogels. ‘Die misten wij de eerste avond al. Jaap Alberts had ze niet in de kleding van de vermoorde Emile van den Aerdenburg kunnen vinden.’

Vledder trok een ernstig gezicht.

‘Die kogels zijn tijdens het vervoer van het lijk van Van den Aerdenburg in de bagageruimte van de wagen van Harredijke achtergebleven?’

De Cock zette zijn glas op de bijzettafel.

‘Precies. Daar heb ik ze gevonden. De luitjes van het laboratorium in Den Haag zullen ongetwijfeld bevestigen dat die twee kogels afkomstig zijn uit hetzelfde wapen, waarmee ook Jacques van Ieperen werd vermoord.’

Vledder bracht in een wanhoopsgebaar zijn beide handen naar zijn hoofd.

‘Wie schoot er dan op Arend Harredijke?’

‘Niemand.’

‘Niemand?’

‘Nee.’

Vledder grinnikte vreugdeloos.

‘Maar hij had toch een wond aan zijn arm en er zaten kogelgaten in zijn colbert. Dat… eh, dat hebben we toch samen gezien? Daar heeft de recherche van Amstelveen foto’s van gemaakt.’ De Cock kauwde knikkend op zijn onderlip.

‘Ik heb mij door dat heerschap aardig in de maling laten nemen. Eerst dat gedichtje van Guido Gezelle over Boerke Naas bracht mij op het goede spoor.

‘Arend Harredijke acteerde alsof er op hem was geschoten. Hij bezorgde zichzelf een vleeswond aan zijn arm en schoot met zijn eigen pistool door zijn colbert. Uiteraard toen hij dat kledingstuk niet droeg. Hij liet ook aan zichzelf dreigbrieven schrijven en deed bij jou aan de Warmoesstraat aangifte van bedreiging.’

‘En die vrouw op de motorfiets?’

‘Die bestond alleen in de fantasie van Arend Harredijke.’

Vledder spreidde verbijsterd zijn beide handen.

‘Maar waarom?’

De Cock zuchtte.

‘Het was heel handig bedacht. Door die stunt plaatste de heer Harredijke zich op één lijn met de slachtoffers. Hij bracht ons ertoe om te denken dat ook zíjn leven werd bedreigd. Hij liet zelfs de hoofdredacteur van De Grafische Heraut met de officier van justitie bellen. Het was alles bluf en misleiding.’

Commissaris Buitendam wenkte om aandacht.

‘Ik geloof, dat je de vraag van Vledder niet hebt beantwoord. Het doel van de camouflage, die de heer Harredijke toepaste, is ons nu wel duidelijk, maar het waarom van de moorden niet.’ De Cock liet zich in zijn fauteuil achteroverzakken.

‘Van het begin af was ik overtuigd,’ ging hij onverstoord verder, ‘dat het plaatsen van het lijk van Van den Aerdenburg tegen een boom aan de rand van de Keizersgracht een betekenis moest hebben. Ik werd in die overtuiging nog gesteund toen het lichaam van de dode Jacques van Ieperen op eenzelfde wijze in de stromende regen tegen een boom was gezet. Het was duidelijk een symbool. Maar waarvan?

Ook besefte ik dat voor het vervoer van de lijken vanaf het kantoor op Keizersgracht 1119 naar de vindplaatsen gebruik moest zijn gemaakt van een auto of een gesloten kar.’ Hij zweeg even en bracht zijn wijsvinger voor zijn neus.