Bevangen door een gevoel van onbehagen slenterde de grijze speurder van de boom weg. Vledder volgde hem schoorvoetend. Bij hun oude politiewagen bleef De Cock staan en wachtte tot Vledder het portier van binnenuit voor hem had geopend. Toen liet hij nog een straaltje regenwater uit de rand van zijn hoed lopen en stapte in.
Vledder blikte hem van terzijde aan.
‘Heb je nog wensen?’
De oude rechercheur plukte aan zijn regenjas.
‘Eerst thuis wat droogs halen. Dit ding is doorweekt. En dan terug naar de Kit.’
Vledder reageerde verrast.
‘Wat wil je vannacht dan nog gaan doen?’
De Cock antwoordde niet. Het raderwerk van zijn denken draaide plotseling op volle toeren. Er was in de zaak iets wat niet klopte… een tegenstrijdigheid. Hij wist, wat die tegenstrijdigheid was. Gevoelsmatig had hij daarvoor een stellige zekerheid, maar zijn oude hersenen weigerden vooralsnog die zekerheid te transformeren tot een verstandelijk begrip. Met een zucht liet hij zich onderuitzakken en voelde hoe Vledder de wagen in beweging bracht. Met gesloten ogen haalde hij het beeld van de dode man aan de boom op zijn netvlies terug. Wat was er fout? Onrustig drukte hij zich enkele minuten later weer overeind. ‘Je had vanavond nogal lang werk aan die aangifte.’
‘Ja.’
‘Wat had die deftige heer Harredijke allemaal te vertellen?’
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Hij ontving al enkele weken dreigbrieven met als voornaamste tekst: Hoeveel is uw leven u waard?’
‘Wat?’
‘Dat heb ik je nog niet verteld… de dreigbrieven zijn vrijwel gelijkluidend.’
De mond van De Cock viel half open.
‘Als die aan Emile van den Aerdenburg?’
Vledder knikte opnieuw.
‘Ook hetzelfde priegelschrift.’
Jaap Alberts keek hem bedroefd aan.
‘Er zaten geen kogels in de kleding van het slachtoffer.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Geen kogels?’ vroeg hij ongelovig.
De jonge diender schudde zijn hoofd.
‘Nee, geen kogels. En ik heb echt goed gekeken. Ik heb ook nog de brancard onderzocht waarop de broeders hem hadden vervoerd. Daarna heb ik elk kledingstuk nog eens extra nageplozen. Geen kogels.’
De Cock glimlachte om het beteuterde gezicht van de jonge politieman. ‘Je hebt de kleding van het slachtoffer op Westgaarde gelaten?’
‘Ja.’
‘Waren er nog papieren, sleutels, geld?’
‘Nee. Ik heb alleen in een van de broekzakken een schone zakdoek gevonden.’
De grijze speurder stak hem zijn hand toe.
‘Bedankt voor je assistentie. En… eh, zorg dat ze in Emmen een goede indruk van je krijgen.’
Jaap Alberts liep lachend de recherchekamer af.
‘Dat komt best in orde,’ riep hij, zich half omdraaiend.
De Cock wuifde hem na en liet zich daarna in zijn stoel achter zijn bureau zakken. Hij blikte naar Vledder, die tegenover hem bezig was om aantekeningen uit te werken. ‘Als ik het goed heb begrepen, dan wilde de heer Harredijke over de achtergronden van de dreigbrieven niets zeggen.’
Vledder keek op en schudde zijn hoofd.
‘Zo mag je dat niet stellen. Arend Harredijke zei dat hij geen achtergronden kende… dat hij van die bedreigingen niets begreep… dat hij geen flauw benul had van wie ze afkomstig waren. Juist daarom vond hij die dreigbrieven zo beangstigend.’ De Cock knikte begrijpend.
‘Hoe ontving hij ze… over de post?’
‘Hij vond ze in zijn brievenbus… ongefrankeerd, met op de envelop alleen zijn naam. Geen adres.’
‘Waar woont hij?’
Vledder trok de lade van zijn bureau open en nam daaruit een procesverbaal. ‘Volgens zijn eigen opgave aan de Keizer Karelweg 1317 in Amstelveen.’
De Cock reageerde verrast. ‘Waarom doet hij van die bedreiging dan geen aangifte bij de politie in Amstelveen?’
Vledder zuchtte. ‘Dat komt door jou. Hij wilde per se dat jij zijn zaak ging behandelen en hij wist dat jij aan de Warmoesstraat dienst deed.’
De Cock grijnsde breed. ‘Erg vleiend.’
‘Bovendien was Harredijke van mening dat de dreigbrieven uit Amsterdam komen… de binnenstad.’
‘Waar baseert hij dat op?’
‘Hij zag eens een jongeman in het leer en met een helm op iets in zijn brievenbus stoppen. De jongeman liep naar een motorfiets en reed weg. Harredijke ging hem bliksemsnel met zijn auto achterna. Hij wilde zien waar de jongeman heenging, maar raakte hem hier in de binnenstad van Amsterdam kwijt. Toen hij later thuiskwam, vond hij in zijn brievenbus inderdaad een dreigbrief.’
De Cock tuitte zijn lippen. ‘Het lijkt een redelijke conclusie. Maar het zegt uiteraard niets. Iemand, waar ook, kan die motorrijder wat geld in zijn handen hebben gestopt om die brief te bezorgen. Kon Harredijke nog een redelijk signalement geven?’
Vledder schudde zijn hoofd. ‘Door die helm had hij het gezicht van de jongeman niet goed kunnen zien.’
‘En het kenteken van de motor?’
De jonge rechercheur maakte een hulpeloos gebaar. ‘Daar heb ik uiteraard naar gevraagd, maar Harredijke zei dat hij daar niet op had gelet. Hij was te ingespannen bezig geweest om de motor in het drukke verkeer te volgen.’
De Cock wreef zich enige malen peinzend over zijn kin en strekte daarna zijn hand naar Vledder uit. ‘Toen Arend Harredijke vanavond na het doen van zijn aangifte van bedreiging bij je wegging, wist jij nog niet wat er met Emile van den Aerdenburg was gebeurd.’
‘Nee.’
‘En nu?’
‘Wat bedoel je?’
‘Nu je het wel weet, ben je nu niet bang dat Harredijke hetzelfde overkomt?’
De jonge rechercheur keek hem verschrikt aan. ‘Je hebt gelijk.’ Hij slikte. ‘Maar hoe moeten we hem beschermen?’
Ze reden in hun oude, gammele Volkswagen over het Damrak. Er was weinig verkeer op de weg. Een enkele taxi stoof over de verlaten trambaan.
De wind was gaan liggen, maar het regende nog gestaag. Lichtreclames weerspiegelden grillig in het natte asfalt. Om aan het hypnotiserende effect van de traag zwiepende ruitenwissers te ontkomen, was De Cock wat onderuitgezakt. Zijn vilten hoedje hing tot op zijn wenkbrauwen. Het was nog nat, bemerkte hij, en rook wat muf. Hij schoof zijn hoofddeksel iets terug en keek opzij naar Vledder aan het stuur.
‘Heb je de politie in Amstelveen gebeld?’
De jonge rechercheur knikte. ‘Ze zouden een oogje in het zeil houden, zeiden ze, zoveel als doenlijk.’ Hij gromde. ‘Het is bij de politie tegenwoordig overal hetzelfde liedje… gebrek aan personeel en middelen.’
‘Geen gebrek aan misdadigers.’
Vledder knikte instemmend. ‘Daar komen er steeds meer van.’ Via de Dam, het Rokin en het Muntplein reden ze naar de Vijzelstraat en vandaar via de Stadhouderskade naar de Amsteldijk. Bij de Berlagebrug sloegen ze links af.
Vledder gebaarde voor zich uit. ‘Wat wil je in zijn woning doen?’
De Cock snoof, zijn onderlip vooruit. ‘Een vrouw condoleren met het smartelijk verlies van haar man.’
‘Was Emile van den Aerdenburg getrouwd?’
De Cock maakte een schouderbeweging. ‘Ik heb nooit met hem gesproken. Ik heb hem alleen maar als lijk gezien. Toen droeg hij een trouwring.’
Vledder proefde de kritiek. ‘Daarom behoeft hij nog geen vrouw te hebben.’ Het klonk wat knorrig.
De Cock drukte zich wat omhoog en glimlachte. ‘Ik wil toch weten of bij hem thuis zijn colbertje hangt. En als er niemand is om ons binnen te laten, dan heb ik altijd nog het apparaatje van Handige Henkie.’
‘Je bent onverbeterlijk.’
Op het gezicht van De Cock kwam een grijns. ‘En dat wil ik blijven.’
Vledder parkeerde de oude Volkswagen in een stille zijstraat. Ze stapten uit en slenterden terug naar de Churchilllaan. Het huis van Emile van den Aerdenburg bleek een kast van een villa uit de jaren dertig. De oude rechercheur bleef bij de toegangsdeur staan, bekeek het naambord en de stenen nummering zeven-vijfdrie in Jugendstil. Even aarzelde hij nog. Toen belde hij aan.
Ergens ver weg, diep in het inwendige van de villa, klonk een gong. Er kwam geen reactie. Na enkele minuten belde hij opnieuw en wachtte. Toen ook na het derde bellen niemand in de villa tot leven kwam, haalde hij het koperen houdertje van ex-inbreker Handige Henkie uit zijn broekzak en koos met kennersblik een stalen sleutelbaard.
Vledder schudde zuchtend zijn hoofd.
‘We krijgen hier nog eens de grootste ellende mee,’ sprak hij kriegel. ‘Wacht nog even. Die vrouw moet misschien uit bed komen… wat aandoen.’ Hij spreidde zijn handen in wanhoop. ‘En waarom laat je de commissaris niet gewoon een bevel tot binnentreden voor ons uitschrijven. Dan zijn we gedekt.’
De Cock bromde. ‘Dat duurt mij te lang. Voor ik Buitendam heb uitgelegd waarom het gaat, ben ik uren kwijt. Bovendien… ik heb mij altijd uit de problemen kunnen redden.’
Vledder grijnsde. ‘Behalve toen in Bergen.’[3]
De Cock reageerde niet. Het slot eiste al zijn aandacht. De constructie was toch gecompliceerder dan hij had verwacht. Het duurde ditmaal ruim zeven minuten voor hij de deur kon openen.
Vledder keek angstig om zich heen of iemand hun bewegingen gadesloeg. Pas toen hij was gerustgesteld, ging hij achter zijn oude collega aan naar binnen. De Cock deed de deur weer zorgvuldig dicht.
Na een soort voorportaal kwamen ze in een ruime hal. De Cock liet het ovaal van zijn zaklantaarn langs de deuren glijden. Hij telde er vijf en koos voor de meest linkse deur. Die bleek te leiden tot een ruim, hoog vertrek met in het midden een monumentale schouw. Zacht, diffuus licht daalde indirect uit koven aan de wanden en streelde een fantastisch mooi interieur.
De Cock stopte zijn zaklantaarn in de wijde binnenzak van zijn regenjas en liet zijn scherpe blik door de kamer dwalen.
Vledder floot zachtjes tussen zijn tanden. ‘Wat een weelde.’
In zijn stem trilde bewondering.
De Cock knikte traag. ‘Ontwerpen schijnt een goed betaald vak te zijn.’
Vledder gebaarde om zich heen. ‘Als alle vertrekken zo weelderig zijn ingericht, dan geloof ik niet meer in een vak.’
De Cock keek hem glimlachend aan. ‘Je bedoelt dat er dan ook andere bronnen van inkomsten moeten zijn?’
‘Precies.’
Plotseling hoorden ze een gerucht. Het kwam uit de hal. De beide rechercheurs stelden zich naast de deur op. Hun rug tegen de muur. Het duurde een paar seconden. Toen stapte een blonde vrouw op hoge hakken de kamer binnen.
De grijze speurder kon een kreet van verrassing nauwelijks onderdrukken.
Over haar rechterarm droeg ze een donkergroene trenchcoat en een parelgrijs colbert.