Vledder parkeerde de oude Volkswagen in een stille zijstraat. Ze stapten uit en slenterden terug naar de Churchilllaan. Het huis van Emile van den Aerdenburg bleek een kast van een villa uit de jaren dertig. De oude rechercheur bleef bij de toegangsdeur staan, bekeek het naambord en de stenen nummering zeven-vijfdrie in Jugendstil. Even aarzelde hij nog. Toen belde hij aan.
Ergens ver weg, diep in het inwendige van de villa, klonk een gong. Er kwam geen reactie. Na enkele minuten belde hij opnieuw en wachtte. Toen ook na het derde bellen niemand in de villa tot leven kwam, haalde hij het koperen houdertje van ex-inbreker Handige Henkie uit zijn broekzak en koos met kennersblik een stalen sleutelbaard.
Vledder schudde zuchtend zijn hoofd.
‘We krijgen hier nog eens de grootste ellende mee,’ sprak hij kriegel. ‘Wacht nog even. Die vrouw moet misschien uit bed komen… wat aandoen.’ Hij spreidde zijn handen in wanhoop. ‘En waarom laat je de commissaris niet gewoon een bevel tot binnentreden voor ons uitschrijven. Dan zijn we gedekt.’
De Cock bromde. ‘Dat duurt mij te lang. Voor ik Buitendam heb uitgelegd waarom het gaat, ben ik uren kwijt. Bovendien… ik heb mij altijd uit de problemen kunnen redden.’
Vledder grijnsde. ‘Behalve toen in Bergen.’[3]
De Cock reageerde niet. Het slot eiste al zijn aandacht. De constructie was toch gecompliceerder dan hij had verwacht. Het duurde ditmaal ruim zeven minuten voor hij de deur kon openen.
Vledder keek angstig om zich heen of iemand hun bewegingen gadesloeg. Pas toen hij was gerustgesteld, ging hij achter zijn oude collega aan naar binnen. De Cock deed de deur weer zorgvuldig dicht.
Na een soort voorportaal kwamen ze in een ruime hal. De Cock liet het ovaal van zijn zaklantaarn langs de deuren glijden. Hij telde er vijf en koos voor de meest linkse deur. Die bleek te leiden tot een ruim, hoog vertrek met in het midden een monumentale schouw. Zacht, diffuus licht daalde indirect uit koven aan de wanden en streelde een fantastisch mooi interieur.
De Cock stopte zijn zaklantaarn in de wijde binnenzak van zijn regenjas en liet zijn scherpe blik door de kamer dwalen.
Vledder floot zachtjes tussen zijn tanden. ‘Wat een weelde.’
In zijn stem trilde bewondering.
De Cock knikte traag. ‘Ontwerpen schijnt een goed betaald vak te zijn.’
Vledder gebaarde om zich heen. ‘Als alle vertrekken zo weelderig zijn ingericht, dan geloof ik niet meer in een vak.’
De Cock keek hem glimlachend aan. ‘Je bedoelt dat er dan ook andere bronnen van inkomsten moeten zijn?’
‘Precies.’
Plotseling hoorden ze een gerucht. Het kwam uit de hal. De beide rechercheurs stelden zich naast de deur op. Hun rug tegen de muur. Het duurde een paar seconden. Toen stapte een blonde vrouw op hoge hakken de kamer binnen.
De grijze speurder kon een kreet van verrassing nauwelijks onderdrukken.
Over haar rechterarm droeg ze een donkergroene trenchcoat en een parelgrijs colbert.
4
De Cock bleef naar de beide kledingstukken staren. Ze biologeerden hem en namen secondenlang zijn gehele denken in beslag. Het leek hem alsof er verder in de kamer niets meer bestond.
Ineens, verschrikt, draaide de vrouw zich om. Haar mond hing open en haar ogen werden groot en angstig. De donkergroene trenchcoat en het parelgrijs colbert gleden van haar arm. Verstijfd staarde ze naar de beide mannen. Een tijdlang scheen ze niet tot spreken in staat. Toen begon haar onderlip zachtjes te trillen. ‘Wie… eh, wie bent u?’ stamelde ze.
De grijze speurder ontwaakte uit zijn verdoving. Hij deed een stap naar voren, nam zijn oude hoedje af en boog vormelijk. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij gebaarde schuin achter zich. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn beiden rechercheur van politie.’
‘Politie?’
‘Ja, van bureau Warmoesstraat.’
De vrouw slikte.
‘Hoe… eh, hoe komt u hier binnen?’
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘De buitendeur stond op een kier,’ loog hij beminnelijk. ‘Dat vonden wij vreemd. Toen op ons herhaald bellen niet werd gereageerd, zijn we naar binnen gegaan. Mijn collega en ik waren bang dat er ook hier in huis met iemand iets verschrikkelijks was gebeurd.’
De vrouw strekte haar rug. Ze hervond zichtbaar haar zelfbeheersing. Ze raapte de beide kledingstukken van het tapijt en drapeerde ze over de rugleuning van een fauteuil. Daarna keek ze De Cock scherp aan.
‘Met wie is er dan iets verschrikkelijks gebeurd?’
De grijze speurder antwoordde niet direct. Hij nam enkele seconden bedenktijd. ‘Wij… eh, wij hebben ons aan u voorgesteld,’ sprak hij ontwijkend. ‘Wie bent u?’
De vrouw zuchtte diep.
‘Marianne… Marianne Olthoven.’
De oude rechercheur gebaarde om zich heen.
‘En uw relatie tot dit huis?’
Ze aarzelde even.
‘Dit is het huis van Emile van den Aerdenburg. Ik ben zijn vriendin. We hebben een… zo men dat tegenwoordig noemt… een LAT-verhouding.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Hebt u enig idee waar de heer Van den Aerdenburg zich op dit moment bevindt?’
Marianne Olthoven schudde haar hoofd.
‘Ik weet niet waar hij is.’ Ze keek De Cock opnieuw strak aan. ‘Maar uw aanwezigheid hier maakt mij ongerust en ik wil eindelijk antwoord op mijn vraag: Met wie is er iets verschrikkelijks gebeurd?’
De Cock liep wat dichter op haar toe. Ook Vledder kwam van zijn plek bij de deur vandaan. De grijze speurder wees naar de fraaie fauteuils. ‘Laten we gaan zitten,’ stelde hij voor.
Marianne Olthoven nam wat onwillig plaats. Ze schoof haar roodlederen rok iets terug en sloeg haar lange, slanke benen over elkaar. Haar gezicht zag bleek. Haar handen lagen in haar schoot. Ze trilden.
‘Wat is er met Emile?’
De Cock ging tegenover haar zitten. Zijn scherpe blik tastte haar gelaatstrekken af. Hij schatte haar op achter in de dertig. Haar gezicht was van een ingetogen schoonheid met mooie, groen fluorescerende ogen en lang, glad, donkerblond haar. De oude rechercheur gebaarde naar de fauteuil met de trenchcoat en het parelgrijs colbert.
‘U weet niet wat er met Emile is gebeurd?’
In zijn stem klonk ongeloof.
Marianne Olthoven klemde haar lippen opeen.
‘Als ik het wist,’ sprak ze ineens fel, ‘zou ik het u toch niet vragen?’ Haar stem werd zachter. ‘Ik heb alleen het vermoeden dat hem iets ernstigs is overkomen. Hij heeft mij nog nooit laten wachten.’
‘Dat deed hij vanavond wel?’
Marianne Olthoven knikte traag.
‘Ik zou hier vanavond om acht uur zijn. In de regel is Emile dan thuis, maar nu was hij er niet. Ik dacht: hij is misschien even een boodschap doen… hij zal straks wel komen.’
‘Hij kwam niet?’
Marianne Olthoven schudde haar hoofd.
‘Het verbaasde mij. Er lag ook nergens een briefje met een mededeling of een verontschuldiging. Er kwam ook geen telefoontje. Zo tegen een uur of negen heb ik zijn kantoor gebeld. De hoorn werd niet opgenomen. Ik werd toen toch echt een beetje ongerust. Ik heb mijn autootje gepakt en ben door de stromende regen naar zijn kantoor gereden.’
‘Waar was dat?’
‘Zijn kantoor?’
‘Ja.’
‘Aan de Keizersgracht.’
De Cock zat met een ruk overeind.
‘De Keizersgracht?’ herhaalde hij verrast.
Marianne Olthoven knikte.
‘Nummer 1119. Het is op dat stukje tussen de Leliegracht en de Westermarkt.’
Met een half mislukte glimlach verdreef de oude rechercheur de verbijstering van zijn gezicht. ‘Ik… eh, ik ken dat stukje,’ sprak hij kalm. ‘Kon u er nog een parkeerplaatsje vinden?’
Marianne Olthoven knikte opnieuw.
‘Aan de wallenkant tussen de bomen.’