Выбрать главу

De Cock onderbrak hem hoofdschuddend.,

‘Marianne Olthoven,’ sprak hij bedaard, ‘verkeerde in een heel andere gemoedstoestand dan die jonge diender op wie nu eenmaal de taak rust om surveillerend goed uit zijn ogen te kijken.’ Vledder trok een bedenkelijk gezicht.

‘We moeten haar verhaal toch nog eens verifiëren. Volgens mij rammelt het een beetje.’ De jonge rechercheur reed vanaf het Damrak de Oudebrugsteeg in en parkeerde de oude dienstwagen op de steiger. De beide rechercheurs stapten wat verkreukeld uit. De Cock tastte naar zijn kuiten en sjokte toen achter Vledder aan naar de Warmoesstraat. In het voorbijgaan groette hij een eenzaam hoertje op weg naar huis en keek met enige droefenis naar een dronken sloeber, die tegen de gesloten deur van een café stond geleund. Toen hij de hal van het politiebureau binnenstapte, wenkte Jan Kusters hem met een kromme vinger. ‘Ik wist,’ sprak hij zacht grijnzend, ‘dat je nog even terug zou komen.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘Is er wat?’ vroeg hij argwanend.

De wachtcommandant leunde over de balie.

‘Er is op die heer Harredijke geschoten.’

‘Wat?’

Jan Kusters knikte.

‘Voor zijn huis aan de Keizer Karelweg. Hij is in een ernstige shocktoestand en met een diepe vleeswond aan zijn arm opgenomen in het Tulp Ziekenhuis in Amstelveen.’

5

Op het Stationsplein stapte De Cock uit de tram. Met zijn handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, sjokte hij met de stroom voetgangers mee naar het brede trottoir van het Damrak. Hij voelde zich wat gammel. De nachtrust was te kort geweest om al de vermoeienissen van de vorige dag uit zijn botten te trekken.

Hij keek schuin links omhoog. Het regende niet, maar de lucht boven de oude achtergevels van de Warmoesstraat zag grauw en dreigend. Ook de weerberichten spraken van een aanhoudende regen en veel wind.

Hij dacht aan zijn oude moeder. Die sprak altijd van de donkere dagen voor Kerstmis. Het was de tijd van het jaar, die haar, huiselijk en warm, het meest aansprak. Niets was haar te veel om rond die dagen in het gezin een sfeer van intieme behaaglijkheid te scheppen. Hij glimlachte vertederd. En dat met de beperkte financiële middelen die ze had. Achteraf bezien deed ze daarmee voortdurend kleine mirakeltjes.

Rechts, in een etalage met aardewerk, porselein en veel huishoudelijk chroom, stond een zilverkleurige kunstkerstboom met lichtjes op een lichtmetalen driepoot. Het beeld van die steriele kerstboom trof hem ineens pijnlijk. Hij overdacht wat het kerstfeest voor hem nog betekende… een feest van licht, blijdschap, belofte voor eeuwig leven… een feest vooral ook van de geboorte van Christus, de verlosser… en van vrede op aarde.

Hij dacht wat bitter aan al het geweld waarmee hij in zijn lange carrière als rechercheur was geconfronteerd en vroeg zich bezorgd af of zijn werk nog wel zinvol was. Waarom zou hij nog achter moordenaars aanjagen? Werd daardoor de wereld beter? Kwam daardoor het vrede op aarde dichterbij? Het beeld van de dode Emile van den Aerdenburg aan de gracht onder de boom drong zich sterk aan hem op, Vrede op aarde. Betekende dat alleen een wereld zonder oorlog? Of betekende het meer? Met groeiende twijfels in zijn hart stak hij het Damrak over en kuierde naar de Warmoesstraat.

De Cock wierp zijn hoedje naar een haak van de kapstok en miste. Daarna deed hij zijn regenjas uit en raapte zijn hoedje op.

De vingers van Vledder gleden razendsnel over de toetsen van zijn elektronische schrijfmachine. Toen hij De Cock in het oog kreeg, liet hij zijn vingers rusten.

‘Je bent laat.’

Het klonk bestraffend.

De oude rechercheur knikte gelaten.

‘En jij hebt wallen onder je ogen.’

Vledder maakte een hulpeloos gebaar.

‘Ik heb die paar uur dat ik in mijn bed lag vrijwel geen oog dichtgedaan. Volgens mij zitten we weer tot onze nekharen in de ellende. Ik had afgesproken dat ik de beide kerstdagen bij mijn moeder zou doorbrengen. We hadden ons daarop verheugd, maar ik ben nu bang dat er weer niets van komt.’

De Cock negeerde de opmerking. Hij had zijn eigen feestdagen al zo vaak de mist zien ingaan, dat het hem niet meer beroerde. ‘Heb je nog naar de toestand van Arend Harredijke geïnformeerd?’

Vledder gebaarde naar de telefoon.

‘Ik leg net de hoorn neer.’

‘En?’

‘Ik heb zijn behandelend arts gesproken. Hij achtte de toestand van de patiënt heel bevredigend. Er was geen direct levensgevaar en ook de gevolgen van de shock lieten zich niet ernstig aanzien.’ ‘Zouden we hem kunnen verhoren?’

Vledder trok zijn schouders iets op. ‘Ik heb het vergeten te vragen,’ sprak hij achteloos. ‘Maar ik kreeg niet de indruk dat er medische bezwaren waren.’ Hij zweeg even en keek op. ‘Buitendam heeft vanmorgen al een paar maal naar je gevraagd.’

‘Wat moet de commissaris?’

Zijn jonge collega knikte en schonk hem een matte grijns. ‘Ik verwacht niet veel goeds. Hij liep als een getergde leeuw heen en weer en had een gezicht als een oorwurm.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat kan er zijn?’

In zijn stem trilde een lichte bezorgdheid.

Vledder stond van zijn stoel op.

‘Ik heb het niet helemaal begrepen, maar het schijnt dat onze Arend Harredijke voor een groot landelijk blad werkt… De Grafische Heraut. De hoofdredactie van dat blad heeft vannacht de officier van justitie uit zijn bed gebeld en hem om opheldering gevraagd.’

De jonge rechercheur keek op zijn horloge en liep bij de grijze speurder weg.

‘Ik moet er nu echt vandoor. Om tien uur is dokter Rusteloos op Westgaarde voor de sectie.’

De Cock liep hem na.

‘Waarover opheldering?’

Vledder liep de kamer af.

‘De aanslag in Amstelveen.’

Commissaris Buitendam, de lange statige chef van het politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat, wenkte met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau.

‘Ga zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Ik wil volledig worden geïnformeerd.’

De oude rechercheur trok een stuurs gezicht en nam onwillig plaats. Hij zat niet graag. Het liefst bleef hij staan, rechtop, zijn benen iets uit elkaar. Dan voelde hij zich weerbaar en meer gespannen. Hij had geen hekel aan zijn commissaris, maar wanneer Buitendam hem ontbood, bezag hij hem steeds met argwaan. Het was een houding van strijdlust, van protest, die hij bij voorbaat aannam om zich tegen eventuele aantijgingen te verweren. Bovendien voelde hij zich die morgen in het nadeel, omdat hij ervan uitging dat een onvoldoende nachtrust de scherpte van zijn geest had aangetast.

‘Hebben wij u niet duidelijk genoeg gerapporteerd?’ vroeg hij met een zweem van onderdanige onnozelheid.

Buitendam keek hem wat wazig aan.

‘Gerapporteerd? Ik heb geen rapport gezien.’

De Cock veinsde verbazing.

‘Dat moet toch. We hebben het gisteravond laat nog voor u klaargelegd. En ik neem toch aan dat u een rapport over een afschuwelijke moord met grote interesse en nauwkeurigheid doorneemt.’ De oude rechercheur bracht een kille grijns. Hij voelde dat hij de juiste toon weer te pakken had en een vrolijk plaagduiveltje begon in hem te dansen. ‘Ik bedoel die afschuwelijke moord op Emile van den Aerdenburg.’

De commissaris kuchte.

‘O ja… jazeker… Emile van den Aerdenburg. Dat heb ik gelezen. Inderdaad, daar mogen we wel de nodige aandacht aan schenken.’ De Cock trok een vies gezicht.

‘Aandacht aan schenken?’ herhaalde hij zichtbaar verbijsterd.

‘Het is een afgrijselijk misdrijf… voor Vledder en mij een zaak van de hoogste prioriteit.’

Commissaris Buitendam bracht zijn linkerhand omhoog, trok zijn kin iets op en wreef met de toppen van duim en vingers in zijn hals. Het was een gebaar om tijd te winnen, dat De Cock van hem kende. Met zijn hoofd iets schuin keek hij zijn chef onderzoekend aan.