Выбрать главу

Albert Cornelis Baantjer

De Cock en een duivels complot

1

Het regende al dagen… eindeloos lange junidagen. Ver weg boven de oceaan lagen steeds diepe depressies, die traag, maar onstuitbaar naar Nederland dreven om zich daar te ontladen.

Vooral Amsterdam had het zwaar te verduren. Een dik grijs wolkendek leunde laag op de daken van de stad en kleefde klam aan eeuwenoude geveltjes. Het grauw van de lucht weerspiegelde in de sombere gezichten van de vele toeristen, die in vormloos plastic gehuld op het Damrak langs lokkende etalages sjokten.

Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat slofte vanaf het Stationsplein met de stroom toeristen mee. Hij had de avond tevoren laat nog op de televisie naar een voetbalwedstrijd voor het wereldkampioenschap gekeken en zich geërgerd omdat alweer het slechtste elftal had gewonnen.

Bij de Oudebrugsteeg stak hij de rijbaan van het Damrak over en slenterde langs de beurs naar de Warmoesstraat. De oude rechercheur had er niet veel zin in. Toen hij de Warmoesstraat instapte, schoof hij zijn hoedje iets naar achteren en keek omhoog. Het politiebureau stond er nog, stelde hij mistroostig vast. Zijn humeur had nu eenmaal de structuur van een barometer. Ver onder ‘veranderlijk’ had hij meer moeite met het leven dan anders. Hij liep groetend langs de wachtcommandant en besteeg de twee trappen naar de recherchekamer.

Tot zijn verbazing trof hij de jonge Vledder niet achter zijn elektronische schrijfmachine. Hij wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok, trok zijn natte regenjas uit en raapte zijn hoedje op. Daarna sjokte hij naar zijn bureau, ging zitten en nam het ernstige besluit om voorlopig niets te doen.

Na enkele minuten kwam Vledder met een dik dossier onder zijn arm de grote recherchekamer binnenstappen. Hij bleef zwaar snuivend voor zijn bureau staan.

De Cock keek met een halfopen mond van verbazing omhoog naar zijn jonge collega, die even later met nauwelijks verholen woede het lijvige dossier voor zich op zijn bureau smeet. De oude rechercheur trok zijn neus iets op. ‘Is er wat?’ vroeg hij rijkelijk overbodig. ‘Ben je kwaad?’

Het klonk bijna kinderlijk.

Vledder wuifde naar het lijvige dossier.

‘Voor niets,’ riep hij luid, woedend. ‘Voor noppes… voor tjoema. Lange dagen heb ik achter die ellendige schrijfmachine gezeten om alles keurig op papier te zetten… om de officier van justitie en de Weledele Heren Rechters zo volledig mogelijk in te lichten… en wat is het resultaat…’

De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. Met een verongelijkt gezicht ging hij achter zijn bureau zitten en schoof het dossier ver van zich af.

‘Wat heeft ons werk nog voor zin,’ brieste hij, ‘als men ongestraft een reeks moorden kan plegen.’

De Cock wees voor zich uit.

‘Wat is dat voor een dossier?’ vroeg hij bedaard.

Vledder gebaarde heftig.

‘Van onze laatste zaak… dat geval van die doden in hun mallotige maillots.[1] Ik heb gistermorgen op mijn vrije dag vanaf de publieke tribune de rechtszitting bijgewoond.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Jij was woensdag in ons zo vies en smerig bekladderd Paleis van Justitie aan de Prinsengracht?’

In zijn stem trilde ongeloof.

Vledder trok een ernstig gezicht.

‘Ik was benieuwd,’ reageerde hij wat wrevelig. ‘Ik wilde wel eens zien en horen hoe de behandeling voor de rechtbank zou uitpakken. Die affaire heeft ons destijds toch heel wat hoofdbrekens gekost.’ Hij zweeg even en keek verward op. ‘Vind je het zo gek, dat ik gisteren naar het Paleis van Justitie ben gegaan? Heb jij van je leven nooit rechtszittingen bijgewoond?’

De Cock knikte traag.

‘Alleen wanneer ik per dagvaarding als getuige was opgeroepen,’ antwoordde hij rustig. ‘Dan moest ik wel verschijnen. Wettelijk verplicht. Verder heb ik mij zo min mogelijk bekommerd om het oordeel van de Heren Rechters in een zaak die ik had behandeld.’ De oude rechercheur trok gelaten zijn schouders op. ‘Je moet in ons beroep proberen om zo weinig mogelijk frustraties op te doen.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘En dat doe je als je als politieman een rechtszitting bijwoont?’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Veelal wel,’ reageerde hij loom. ‘Soms krijg je het idee, dat de strenge en geleerde heren van het recht zelf niet precies weten waar ze mee bezig zijn… worden er aan getuigen en verdachten vragen gesteld, waarvan je als rechercheur die de zaak heeft behandeld, de zin niet begrijpt. Dan bekruipt je de lust om tussenbeide te komen… om het vragen over te nemen, maar dat laten de spelregels van het Wetboek van Strafrecht niet toe.’

Vledder glimlachte.

‘Ging je daarom nooit naar rechtszittingen?’

‘Onder meer.’

De jonge rechercheur werd ongeduldig.

‘Was jij dan nooit geïnteresseerd in het resultaat van al het werk dat je had gedaan?’

De Cock lachte meewarig.

‘Toen ik als rechercheur nog zo jong was als jij, volgde ik het nauwgezet… was ik kwaad als er naar mijn gevoel een te geringe straf werd opgelegd en voelde ik mij zo trots als een pauw wanneer de Heren Rechters eens flink tegen een verdachte uitpakten.’ De grijze speurder wreef zich met een van pijn vertrokken gezicht achter in zijn nek. ‘Op een dag kwam ik tot het klare besef, dat ik met het oordeel van de Heren Rechters in feite niets te maken had… totaal niets… dat de strafmaat geen graadmeter was van mijn succes als rechercheur… dat ik voor die strafmaat gelukkig ook geen enkele verantwoordelijkheid droeg. Vanaf dat moment heb ik nooit meer naar een vonnis omgezien.’

De Cock gebaarde naar het dossier.

‘Het valt mij eerlijk gezegd nog mee dat meester Medhuizen de zaak van die doden in hun mallotige maillots niet al direct uit gebrek aan celruimte heeft geseponeerd. Dat is tegenwoordig schering en inslag.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Onze officier van justitie is wel degelijk tot vervolging overgegaan en heeft tijdens de rechtszitting, zo vond ik, ook een vrij redelijk en goed onderbouwd requisitoir gehouden, maar tot ieders verwondering achtten de Edelachtbare Heren Rechters de opzet tot plegen van zware mishandeling de dood ten gevolge hebbende niet bewezen en spraken de verdachten daarvan vrij.’

De Cock keek zijn jonge collega fronsend aan.

‘Ze zijn losgelaten?’

Vledder snoof verachtelijk.

‘Zo erg is het niet,’ sprak hij met verholen spot. ‘De verdachten zijn alleen veroordeeld inzake diefstal van een reeks kunstverzamelingen.’

De Cock grinnikte.

‘Dat achtte men wel bewezen?’

In zijn stem trilde hoon en verbazing.

Vledder lachte.

‘Men kon moeilijk anders. Zelfs de advocaat trok dat niet in twijfel.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Hij zal allang blij zijn geweest dat de rechtbank de tenlastelegging van zware mishandeling de dood ten gevolge hebbende liet vallen.’

‘Wat overbleef was een eenvoudige diefstal. Je kon meester Raspoetin in zijn vuistje zien lachen.’

De Cock boog zich iets naar voren.

‘Meester Ras-poe-tin?’ herhaalde hij met een grijns op zijn gezicht.

Vledder knikte.

‘De verdediger.’

De Cock gniffelde.

‘Raspoetin… een fraaie naam voor een advocaat.’ Hij gniffelde opnieuw. ‘Maar als ik in de advocatuur zat, vroeg ik toch naamsverandering aan.’ De oude rechercheur zweeg even. De uitdrukking op zijn gezicht versomberde.

‘Het oordeel van de rechtbank betekent wel, dat onze verdachten na aftrek van hun voorarrest binnenkort weer op vrije voeten zijn.’

Vledder wuifde opnieuw in de richting van het dossier.

‘Ik zei het je toch… voor tjoema.’

De Cock maakte een berustend gebaartje.

вернуться

1

Zie De Cock en danse macabre.