Harold van Haastricht tastte even naar zijn voorhoofd.
‘Winfred van Wateringen… al jaren een chemicus van wereldvermaardheid, en Leonardus van Ledeacker… een man van de biochemica.’
‘En u?’
Harold van Haastricht lachte.
‘Ik ben werktuigbouwkundige, maar in feite voor alles inzetbaar.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Had… eh, had Sybille van Hellendoorn een functie binnen Brain Trust?’
Harold van Haastricht bracht zijn beide handen naar voren. ‘Officieel niet… bekleedde zij geen enkele functie. Maar middels Herman had Sybille toch wel een inbreng. Het was voor hem onmogelijk om zich geheel aan haar invloed te onttrekken.’
‘Wilde hij dat?’
Harold van Haastricht schudde zijn hoofd.
‘Ik heb daar nooit iets van gemerkt. Integendeel, hij luisterde naar haar adviezen. Volgens mij hield Herman zielsveel van zijn vrouw… ondanks alles.’
De Cock beluisterde de toon.
‘Hebt u enig idee waarom iemand de heer Van Hellendoorn naar het leven stond?’
Harold van Haastricht liet zijn hoofd iets zakken. Met gespreide vingers wreef hij door zijn grijze haren.
‘De dood van mijn vriend Herman heeft mij diep getroffen,’ sprak hij zacht. ‘En ik vrees dat zijn plotseling overlijden voor velen verstrekkende gevolgen zal hebben.’
De Cock keek hem verward aan.
‘Dat begrijp ik niet. Ik bedoeclass="underline" wat voor ver-strek-ken-de gevolgen?’
Harold van Haastricht zuchtte.
‘Wij waren er alle drie voor. Maar Herman hield het steeds tegen en omdat hij de enige van ons vieren was, die de gehele formule…’
De Cock onderbrak hem ongeduldig.
‘Wat… wat hield de heer Van Hellendoorn tegen?’
Harold van Haastricht toonde voor het eerst enige onrust. Hij schoof wat op zijn stoel en zijn paraplu kletterde uit zijn handen op de vloer. Toen hij de paraplu had opgeraapt, zag zijn gezicht rood en zijn neusvleugels trilden.
‘Met Herman van Hellendoorn,’ sprak hij weifelend, ‘als animator… aan de basis lag een oorspronkelijk idee van hem… hebben wij van Brain Trust een project ontwikkeld… een formule… een hernieuwde toepassing van natuurkundige wetten… waardoor bij de huidige verbrandingsmotoren het brandstofgebruik tot meer dan vijfentwintig procent… dus een kwart… kan worden gereduceerd.’
De Cock keek hem met grote ogen aan.
‘Is dat waar?’ In zijn stem trilde ongeloof.
‘Zeker.’
De Cock toonde enthousiasme.
‘Dat… eh, dat is toch fantastisch,’ riep hij blij.
Harold van Haastricht knikte instemmend.
‘Het is inderdaad een revolutionaire uitvinding, die een passend antwoord geeft op een wereldwijd dreigende schaarste aan energie… uitputting van de natuurlijke bronnen, waarvoor destijds de Club van Rome al heeft gewaarschuwd.’
De Cock kneep zijn ogen half samen.
‘Wat wilde Van Hellendoorn dan niet?’
‘De uitvinding wereldkundig maken.’
De Cock reageerde verbaasd.
‘Waarom niet? Minder brandstofgebruik betekent toch ook minder uitlaatgassen… schonere lucht?’
Harold van Haastricht knikte.
‘Inderdaad. U hebt gelijk… de uitvinding is een zegen voor het milieu.’
De Cock gebaarde heftig.
‘Wat hield hem dan tegen?’
Harold van Haastricht zuchtte opnieuw.
‘Van Hellendoorn… Van Hellendoorn was bang om vermoord te worden.’
6
De Cock nam een kleine pauze. De grijze speurder vroeg zich af hoe hij het verhoor zou voortzetten. Met een verholen blik keek hij naar de man naast zich. Harold van Haastricht was naar zijn mening een intelligent man, en na dochter Dorethea de tweede die hem vertelde dat Hermanus van Hellendoorn bang was om te worden vermoord… een moord, die inmiddels op een gruwelijke wijze was voltrokken.
De oude rechercheur wreef zich over zijn kin.
‘U zegt,’ opende hij, ‘dat de dood van uw vriend Herman u diep heeft getroffen.’
‘Dat is waar. Het is zo’n kille confrontatie met de kortstondigheid van ons bestaan.’
De Cock keek hem ernstig aan.
‘Die vriendschap van u voor de heer Van Hellendoorn, was die wederkerig? Ik bedoel, beschouwde hij u ook als zijn vriend?’
Harold van Haastricht knikte nadrukkelijk.
‘Zeker. Er was sprake van een hechte band. Onze vriendschap dateert al van de tijd dat wij beiden studeerden aan de Technische Hogeschool in Delft.’ Er kwam een glimlach op zijn gezicht. ‘We gingen ook samen op vrijersvoeten en onze vrouwen zijn weer vriendinnen van elkaar.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘U zegt dat Herman van Hellendoorn bang was om te worden vermoord… ik neem aan, dat hij u van die angst heeft verteld?’
‘Inderdaad.’
‘Langgeleden?’
‘Sinds onze discussies over het al dan niet wereldkundig maken van onze uitvinding.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hield,’ vroeg hij met enige weifeling, ‘zijn angst verband met het al dan niet wereldkundig maken van die uitvinding?’
‘Absoluut.’
De Cock boog zich naar hem toe.
‘Hoe?’ vroeg hij verbaasd. ‘Wie zou hem dan moeten vermoorden?’
Harold van Haastricht antwoordde niet direct. Hij sloot even zijn ogen en leunde iets in zijn stoel achterover.
‘Dit,’ begon hij voorzichtig, aarzelend, ‘is voor u als rechercheur vermoedelijk een vreemde materie. En dat is u niet kwalijk te nemen. Maar ik kan u verzekeren dat uitvinders vaak grote risico’s lopen. Vooral wanneer hun uitvinding voor anderen bedreigend is.’
‘Kan dat?’
Harold van Haastricht reageerde emotioneel.
‘Denkt u eens in… wereldwijd… een brandstofbesparing van een kwart… dat betekent bijvoorbeeld voor oliemaatschappijen een verkoopdaling van vijfentwintig procent. En dat is niet gering. Hetzelfde geldt voor olieproducerende landen.’ Hij boog zich weer voorover. ‘Denkt u echt, rechercheur, dat men blij is met onze uitvinding?’
De Cock was even met stomheid geslagen.
‘Maar met zo’n uitvinding… zo’n fantastische uitvinding is toch eenieder gebaat? Al jaren wordt er door de overheid bij de bevolking op aangedrongen om vooral spaarzaam te zijn met energie… leerzame spotjes op de tv over isolatie… gesloten gordijnen.’ De oude rechercheur schudde ongelovig zijn hoofd. ‘En zo’n uitvinding zou niet welkom zijn?’
Harold van Haastricht schonk hem een meelijwekkend lachje.
‘Stel,’ antwoordde hij op een doceertoontje, ‘dat een of andere farmaceutische onderneming na veel research en een miljoeneninvestering een kostbaar geneesmiddel tegen een bepaalde ernstige ziekte heeft ontwikkeld en op de markt heeft gebracht… en korte tijd later komt iemand tot de ontdekking, dat het simpel innemen van bijvoorbeeld een lepel zuiveringszout een heilzamer uitwerking op de zieke heeft dan dat dure geneesmiddel… Wat denkt u dan dat er met die uitvinder gebeurt?’
De Cock grijnsde.
‘Die krijgt de Nobelprijs voor scheikunde.’
Harold van Haastricht schudde zijn hoofd. Zijn gezicht zag rood. ‘Dat is wel erg kortzichtig,’ riep hij kwaad. ‘Zelfs voor een rechercheur.’
De Cock lachte om de opmerking.
‘Ik ben ook geen zakenman,’ reageerde hij gnuivend.
Harold van Haastricht strekte in een wild gebaar zijn rechterarm uit. ‘Ik zal u zeggen wat er gebeurt… Van zo’n uitvinder wordt voor veel geld het zwijgen gekocht. En omdat dan toch altijd de kans bestaat, dat zo’n uitvinder later alsnog gaat spreken… of voor zijn uitvinding van een concurrerende farmaceutische onderneming een nog aanlokkelijker aanbod krijgt… is het uiteindelijk veel eenvoudiger om…’ Harold van Haastricht maakte zijn zin niet af. Vragend keek hij naar De Cock op.
De grijze speurder liet zijn hoofd iets zakken.