‘… om ervoor te zorgen,’ vulde de oude rechercheur somber aan, ‘dat zo’n uitvinder verder voor eeuwig zwijgt.’
Toen Harold van Haastricht was vertrokken, zijn voetstappen op de gang waren verklonken, viel er in de grote recherchekamer een hoorbare stilte. Aan het gebladderde plafond zoemde een defecte tl-buis en buiten in de regen krijste een hoertje een vervloeking en galmde een dronken sloeber op weg naar huis een droevig lied.
Het was Vledder, die de stilte verbrak.
‘Wat denk jij?’ vroeg hij hulpeloos.
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Ik ben geschrokken,’ antwoordde hij zacht.
Vledder stond op, pakte de stoel naast het bureau van De Cock en ging daar achterstevoren op zitten.
‘Dit werpt toch een heel ander licht op de noodbrief die Van Hellendoorn aan zijn dochter op de campus schreef… en de beschuldiging, die Dorethea daar later aan koppelde.’
‘Je bedoelt die beschuldiging aan het adres van haar moeder.’
Vledder knikte.
‘Uit hetgeen Harold van Haastricht ons vertelde, moeten we toch concluderen dat Hermanus van Hellendoorn geen vrees koesterde ten opzichte van zijn vrouw. Zijn angst hield verband met de uitvinding die hij had gedaan… de reactie van instellingen en ondernemingen, die door zijn uitvinding zouden worden benadeeld.’
De Cock schudde traag zijn hoofd. Op zijn brede gezicht lag een bedenkelijke trek. ‘Er klopt iets niet,’ sprak hij grimmig.
Vledder keek hem verrast aan.
‘Wat klopt er niet?’
De Cock gebaarde heftig.
‘De angst, die Hermanus van Hellendoorn zou hebben om de gevolgen van zijn uitvinding.’
Vledder spreidde zijn beide handen.
‘Vind jij de uiteenzetting van Harold van Haastricht niet reëel?’ vroeg hij verongelijkt. ‘Acht je het onmogelijk, dat mensen omwille van hun uitvinding worden vermoord?’
De Cock gebaarde wat nonchalant.
‘Ik heb daar geen zicht op. Ik zei het aclass="underline" ik ben geen zakenman. Ik weet niet hoe scrupuleus men in die kringen handelt. Ik besef alleen, dat ik als rechercheur met een dergelijke mogelijkheid rekening moet houden.’ De grijze speurder zweeg even en zuchtte diep. ‘Maar het motief ontbreekt.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Er is toch een uitvinding?’
De Cock knikte.
‘Maar wie weet dat… wie draagt kennis van die uitvinding?’
‘De mensen van Brain Trust.’
De Cock knikte opnieuw.
‘En verder? Weten grote oliemaatschappijen of machtige regeringen van olieproducerende landen, dat die Hermanus van Hellendoorn en zijn mensen in Amsterdam iets leuks op het gebied van energiebesparing hebben uitgevonden?’
Het klonk kleinerend.
‘Vermoedelijk niet.’
De Cock grinnikte.
‘Hoe kunnen die dan tot actie komen?’
Vledder keek hem met grote ogen aan.
‘Je hebt gelijk. Die angst van Hermanus van Hellendoorn miste elke grond.’
De Cock schudde zijn hoofd. Zijn gezicht stond ernstig.
‘Die angst was er,’ sprak hij nadrukkelijk. ‘Hermanus van Hellendoorn heeft wel degelijk een doodsdreiging gevoeld. En dat die dreiging wezenlijk was… bewijst zijn gruwelijke dood.’
De Cock stond van zijn stoel op en begon door de grote recherchekamer te stappen. De grijze speurder deed dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. De zaak Hermanus van Hellendoorn intrigeerde hem. Hij had de stellige overtuiging dat zijn tegenstander iemand was met grote geestelijke gaven, die misdadig werden aangewend. Een fenomeen, waarmee hij in de loop der jaren vertrouwd was geraakt. De oude rechercheur bedacht bitter, dat er veel meer inventiviteit en geestkracht werd gestoken in het kwade, dan in het goede.
Bij het bureau van Vledder bleef hij staan.
‘Heb jij vanmorgen na het onderzoek het kantoor van de vermoorde Hermanus van Hellendoorn nog afgesloten en verzegeld?’
Vledder knikte overtuigend.
‘Met touw en lak.’
‘En de brandkast?’
Vledder stond van zijn stoel op, liep naar zijn bureau en pakte een bos sleutels uit een lade. ‘Ik heb de brandkast op slot gedraaid en de sleutels meegenomen. De officier van justitie moet morgen maar zeggen of hij de zaak vrijgeeft, zodat ook die vieze bloedplas kan worden opgeruimd.’
De Cock staarde secondenlang wazig voor zich uit. Het mechanisme van zijn denken draaide ineens op volle toeren. Plotseling kwam hij in beweging en beende hij naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Wat ga je doen?’
De Cock draaide zich half om.
‘Neem die bos sleutels mee.’
Vledder reageerde verward.
‘Wat wil je dan?’
De Cock wurmde zich in zijn regenjas.
‘Naar het kantoor van Van Hellendoorn. We halen die brandkast leeg.’
‘Nu?’
De Cock knikte.
‘Voor het te laat is.’
De beide rechercheurs stapten in en reden met hun nieuwe Golf van de spekgladde houten steiger achter het politiebureau naar de Oudebrugsteeg. Het regende nog steeds, fel, met door de wind gedreven vlagen. Op het Damrak spiegelden kleurrijke lichtreclames speels in het natte asfalt.
De Cock had er geen oog voor. De blik van de oude rechercheur werd als in een hypnose gevangen door een traag zwiepende ruitenwisser in een boog van vettige strepen.
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Wat wil je in vredesnaam met de inhoud van die brandkast doen?’ vroeg hij geprikkeld.
De Cock brak zich uit de hypnose los.
‘Overbrengen naar de brandkast op het hoofdbureau aan de Elandsgracht.’
Vledder grinnikte.
‘Waarom… wat heeft dat voor zin… van de ene brandkast naar de andere?’
De Cock ademde diep.
‘Dat is veiliger… de brandkast op het hoofdbureau wordt dag en nacht bewaakt.’ De grijze speurder zweeg even met gesloten ogen. ‘Ik realiseerde mij plotseling, dat ik tijdens het verhoor zo dom ben geweest om Harold van Haastricht te onderbreken.’
‘Wanneer?’
De Cock zwaaide.
‘Harold van Haastricht sprak over een formule… Van Hellendoorn zou, zo zei hij, de enige man van Brain Trust zijn, die de ge-he-le formule… en toen onderbrak ik hem.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Formule?’
De Cock knikte.
‘Een of ander geschrift, waarin de gegevens van de uitvinding staan vermeld.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Jij denkt,’ vroeg hij verrast, ‘dat die formule van de uitvinding in de brandkast van Van Hellendoorn was geborgen?’
De Cock knikte opnieuw.
‘Ik wist vanmorgen nog niets van een formule af… anders had ik toen al de inhoud van de brandkast in beslag genomen.’
‘Waarom?’
De Cock gebaarde ongeduldig.
‘Om vast te stellen of het motief voor de moord op Van Hellendoorn verband houdt met zijn uitvinding. Als die formule tegelijk met zijn dood is verdwenen, dan kunnen we in alle redelijkheid aannemen, dat het de moordenaar om die formule was te doen.’
Vledder blikte op zijn horloge. De jonge rechercheur stelde vast dat het al een kwartier na middernacht was. ‘En dat moet nu nog gebeuren?’
‘Wat bedoel je?’
Vledder snoof.
‘Die brandkast van Van Hellendoorn leeghalen. Ben je bang dat die wegloopt?’
Het klonk spottend.
De Cock greep uit wanhoop even met zijn handen naar zijn hoofd. ‘Die brandkast loopt niet weg, maar als er van die uitvinding per ongeluk iets is uitgelekt… en iemand vannacht op het onzalige idee komt om die oude Lips even open te peuteren, dan kan ik niet meer nagaan of die formule er wel of niet was.’
Vledder zweeg mokkend.
Vanaf de Prins Hendrikkade reed de jonge rechercheur de Kalkmarkt op en parkeerde de Golf aan de Oude Schans bij de Montelbaanstoren. Ze stapten uit en sjokten naar de Binnenkant.