‘Weet jij hoe zo’n formule eruitziet?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Geen flauw idee. Maar dat is geen probleem. We roepen die luitjes van Brain Trust bij elkaar, laten aan hen de inhoud van de brandkast zien en dan horen we wel of die formule er is of niet.’
Op de Binnenkant voor nummer 1714 bleven ze staan. Plotseling tastte Vledder naar zijn schouderholster en greep zijn pistool.
De Cock keek hem geschrokken aan.
‘Wat is er?’
Vledder wees met het pistool in zijn hand naar de deur.
‘De verzegeling is verbroken.’
‘Had je die buitendeur afgesloten?’
Vledder knikte.
‘De sleutel zat aan dezelfde bos.’
De Cock trok een vies gezicht en wuifde naar het pistool van Vledder. ‘Doe eerst dat ding weg.’ De oude rechercheur pakte zijn zaklantaarn en liet het licht langs de sponningen glijden. Bij het slot ontdekte hij een paar verse moeten in het hout. Voorzichtig drukte hij zijn linkerschouder naar voren. De deur gaf mee. Langzaam duwde hij hem verder open en ging naar binnen.
Vledder volgde. Het pistool was teruggestopt in zijn holster.
Voorzichtig drukte De Cock zijn negentig kilo langs de trap omhoog naar de eerste etage. Voor de deur naar het kantoor van Van Hellendoorn bleef hij even staan en luisterde. De hete adem van Vledder gleed achter langs zijn nek. Toen de jonge rechercheur zich naast de deur had geposteerd, gaf De Cock een ferme trap.
Met een knal klapte de deur open.
De Cock scheen naar binnen.
Bij de brandkast, een zware boormachine in zijn hand, stond een man. De grijze speurder liet het ovaal van zijn zaklantaarn over het verschrikte gezicht glijden.
Omzichtig stapte de oude rechercheur naderbij… een zoete glimlach op zijn breed gezicht.
‘Mooie Karel,’ grinnikte hij, ‘die kast is voor jou net een maatje te groot.’
7
De rechercheurs namen Charles Carrousel, alias Mooie Karel, alias Kareltje Draaikont, tussen hen in en brachten hem snel uit het kantoor naar de Oude Schans.[3] Daar lieten ze hem achter in de tweedeurs Golf plaatsnemen. Daarna stapten ze beiden voor in en Vledder reed de politieauto naar de Binnenkant tot voor de deur van nummer 1714. De jonge rechercheur grinnikte.
‘Kunnen we het kantoor van wijlen Van Hellendoorn een beetje in de gaten houden… voor er nog meer gegadigden voor zijn brandkast komen.’
De Cock knikte begrijpend. Hij draaide zich half om en wees naar de zware boormachine, die naast Mooie Karel op de achterbank lag.
‘Dacht je nu echt,’ vroeg hij met een zweem van ongeloof, ‘dat je met zo’n simpele boor die zware brandkast open kreeg?’
Mooie Karel knikte traag.
‘Het kost wel even tijd,’ antwoordde hij achteloos. ‘Maar het lukt wel. Ik was van plan om het slot rondom uit te boren.’ Met een diepe denkrimpel in zijn voorhoofd keek hij naar de oude rechercheur op. ‘Ik ben mij zo-even wezenloos geschrokken, toen jullie plotseling dat kantoor binnenstormden. Wie heeft mij verraden?’
De Cock glimlachte.
‘Kan dat?’
‘Wat bedoel je?’
‘Wist iemand, wat jij vanavond van plan was?’
Mooie Karel schudde zijn hoofd.
‘Ik heb het niemand verteld.’
‘Dat weet je zeker?’
‘Absoluut.’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Hoe kan iemand je dan verraden?’
Mooie Karel zuchtte.
‘Ik vind het wel erg toevallig, dat jullie precies komen binnenstappen op het moment dat ik daar bezig ben.’ Hij hield zijn hoofd iets scheef. ‘Word ik soms om een of andere reden gevolgd?’
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Ik had zo het idee de laatste dagen.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Wat dacht je in die brandkast te vinden?’
‘Gegevens over een uitvinding.’
De Cock veinsde verbazing.
‘Liggen die in die kast?’
Mooie Karel gebaarde achteloos.
‘Dat vermoed ik.’
‘En hoe kom je aan dat vermoeden?’
Mooie Karel leunde iets achterover.
‘Ik heb al een paar maanden omgang met een knap wijf… leren kennen op zo’n kunstveiling… een gehaaide tante.’ Hij tikte met een gekromde wijsvinger tegen de zijkant van zijn hoofd. ‘Koppie, koppie… een beetje van mijn stand… als je begrijpt wat ik bedoel. Een tijdje geleden vertelde ze mij, dat haar man een soort geleerde was… een dorre, wat saaie man, die al heel veel patenten op zijn naam had staan en opnieuw bezig was met een opzienbarende uitvinding, die veel geld kon opleveren. Die man van haar heeft hier aan de Binnenkant zijn kantoor. Vanmiddag belde Sybille mij op en vertelde dat haar man in zijn kantoor was vermoord en dat wij dus binnen afzienbare tijd zouden kunnen trouwen.’
‘Trouwen?’
‘Ja.’
‘Wilde zij dat?’
Mooie Karel grinnikte.
‘Met elke vezel van haar mooie lijf.’
‘En jij?’
Op het knappe gezicht van Mooie Karel verscheen een brede grijns. Zijn spierwitte tanden glansden in het schaarse licht van het binnenlampje. ‘Ik dacht niet aan trouwen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik dacht aan die uitvinding.’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Dat zei je tegen haar?’ vroeg hij onnozel.
Mooie Karel maakte een afwerend gebaar.
‘Natuurlijk niet. Ik ben niet gek.’ Hij zweeg even, een peinzende uitdrukking op zijn knap gezicht. ‘Ik weet niet waarom die man van haar is vermoord. Daar heb ik geen kijk op. Maar het is heel goed mogelijk, dat zijn dood verband houdt met die belangrijke uitvinding waarmee hij bezig was. Toen dacht ik bij mijzelf: Karel, als iemand het de moeite waard vindt om voor die uitvinding een moord te plegen, dan kan het geen kwaad als jij ook eens in dat kantoor gaat neuzen.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘Enig idee wat je met zo’n uitvinding kan doen?’
Mooie Karel glimlachte.
‘Je laat hier en daar iets los… doet een beetje geheimzinning… dan meldt zich wel iemand.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Wist je dat in het kantoor van Van Hellendoorn een brandkast stond?’
‘Ja. Ik had hem zien staan.’
‘Wanneer?’
‘Een maand geleden, toen ik hier een babbel had met die Van Hellendoorn. Begrijp me goed, op zijn uitdrukkelijk verzoek. Hij wilde een openhartig gesprek… over mijn verhouding met zijn vrouw.’
De Cock keek hem strak aan.
‘Hoe liep dat af?’
Mooie Karel lachte.
‘Hij zei: rot op… nou ja, hij gebruikte andere woorden, maar daar kwam het op neer.’
‘Hij wilde van geen scheiding weten?’
Mooie Karel schudde zijn hoofd.
‘Die Van Hellendoorn bleek een ouderwetse man… met ouderwetse begrippen over liefde… eeuwige trouw… huwelijken die in de hemel werden gesloten… en dat soort onzin meer.’
De puriteinse ziel van De Cock kreeg een knauw.
‘Onzin?’ vroeg hij scherp.
Mooie Karel keek hem enige ogenblikken schattend aan.
‘Nou ja,’ antwoordde hij sussend, ‘voor mij dan… pure onzin.’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Het kwam er dus op neer,’ vatte hij kort samen, ‘dat die Van Hellendoorn zijn vrouw onder geen beding kwijt wilde.’
‘Precies.’
De Cock liet de grillige accolades langs zijn mond vrolijk dansen. ‘Toen dacht jij,’ sprak hij spottend, ‘dan moet hij maar kapot.’
Mooie Karel keek De Cock verrast aan.
‘Rechercheur… je kent mij… al zo lang… het bezitten van een vrouw is mij toch geen moord waard?’
Toen De Cock de volgende morgen, na een korte maar verkwikkende nachtrust, de grote recherchekamer binnenstapte en zijn hoed missend naar de kapstok wierp, kwam Vledder vanachter zijn bureau naar hem toe.