Выбрать главу

‘Steek van wal.’

‘Voor wat… hoort wat. Ik wil je helpen.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Helpen?’

‘Ja.’

‘Waarmee?’

‘Die moord op Van Hellendoorn.’

De Cock kneep zijn ogen half dicht.

‘Hoe?’

Mooie Karel boog zich iets naar hem toe.

‘Je weet dat ik omgang heb met Sybille, de vrouw van het slachtoffer.’

De Cock knikte.

‘Dat heb je verteld.’

‘Ik was gisteren bij haar. Ze sprak over niets anders meer dan over haar gestorven man. Eerst was hij niets… een dorre, saaie geleerde, een arme uitgebluste stakker… en nu is hij plotseling het nobelste wezen dat ooit met twee voeten op deze aardkloot heeft rondgewandeld.’

De Cock glimlachte.

‘De mortuis nil nisi bene.’

‘Wat is dat?’

‘Een Latijnse spreuk: Over de doden niets dan goeds.’

Mooie Karel snoof.

‘Dat kan best zijn,’ reageerde hij somber, ‘maar het stak mij toch een beetje. Ik ben toen eens met haar gaan babbelen over die vermoorde man van haar. Uit nieuwsgierigheid.’

‘En?’

Mooie Karel wees voor zich uit.

‘Die uitvinding, waar ik naar zocht toen jij mij betrapte, heeft hij niet alleen gedaan, maar samen met een paar anderen. Hij was lid van een club… een club van geleerde jongens.’

De Cock glimlachte.

‘Brain Trust.’

Mooie Karel reageerde verrast.

‘Dat wist je?’ vroeg hij verwonderd.

De Cock knikte.

‘En tussen die geleerde jongens,’ vulde hij aan, ‘was onenigheid.’

Mooie Karel fronste zijn wenkbrauwen.

‘Dat wist je ook?’

‘Zeker.’

‘Maar weet je ook wie van die geleerde jongens het heeft gedaan?’

‘De moord op Van Hellendoorn?’

‘Ja.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Geen flauw idee.’

Mooie Karel boog zich nog iets dichter naar hem toe.

‘De vrouwen van die geleerde jongens,’ sprak hij zacht, gedempt, ‘hebben ook een club… een bridgeclub. Ze bridgen met elkaar… een paar maal in de week… en kletsen… over alles en nog wat… over hun mannen… de uitvinding… de ruzie. Zie je, die vrouwen kunnen wél goed met elkaar overweg. Sybille weet ook precies wie haar man heeft vermoord.’

‘Wat?’

Mooie Karel knikte gelaten.

‘Ene Winfred van Wateringen… Dat is geen geleerde, zegt Sybille, maar een beestmens… een man, die voor goed geld zelfs bereid is zijn eigen moeder koud te maken.’

10

Toen rechercheur De Cock de volgende morgen vanaf het Stationsplein met de stroom reizigers mee het brede trottoir van het Damrak opstapte, scheen de zon… niet uitbundig, gul en volop, maar verlegen, schuchter blikkend om het hoekje van een zware, donkere, van regen bezwangerde wolk.

Een zacht windje liet de vlaggen aan de masten op de steigers van de rondvaartboten vrolijk wapperen en De Cock zong zachtjes: O, kom er eens kijken, wat er in mijn schoentje zit.

De oude rechercheur zong altijd sinterklaasliedjes… ongeacht het jaargetijde. De goedheiligman met zijn lange witte baard, staf, mijter en zijn wonderbaarlijke, dakenbestormende schimmel, had in zijn jeugd een onuitwisbare indruk op hem gemaakt.

De Cock blikte glimlachend om zich heen en constateerde tot zijn genoegen dat, ontdaan van regenbeschermend plastic, de vrouwen van de stad zich weer fleurig en aantrekkelijk presenteerden.

Bij de Oudebrugsteeg bleef hij even staan, volgde het gedrag van een knaap in wie hij een jonge zakkenroller herkende en stak toen in jeugdige overmoed voor een aanstormende tramtrein van lijn 9 de rijbaan van het Damrak over.

Neuriënd slenterde hij langs de schippersbeurs naar de Warmoesstraat.

In de hal van het politiebureau groette hij in het voorbijgaan Jan Kusters… hield zijn blik even vast om te zien of de wachtcommandant nog iets bijzonders voor hem had… en besteeg bijna huppelend de trappen naar de tweede etage.

In de grote recherchekamer trof De Cock, zoals gebruikelijk, Vledder achter zijn elektronische schrijfmachine. De jonge rechercheur keek op en liet zijn rappe vingers even op de toetsen rusten. Hij knikte goedkeurend.

‘Je bent aardig op tijd,’ stelde hij vast.

De Cock deed uiterst bedaard zijn regenjas uit, hing die onder zijn hoed aan de kapstok, slofte op zijn gemak terug en ging achter zijn bureau zitten.

‘Verrassend.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat bedoel je?’

De Cock gniffelde. ‘Dat ik aardig op tijd ben.’

Vledder negeerde de opmerking. De jonge rechercheur wees naar de elektronische schrijfmachine voor zich op zijn bureau. ‘Ik ben vanmorgen alvast begonnen om alles wat wij tot nu toe in deze moordaffaire hebben bereikt, te verbaliseren.’

De Cock grinnikte.

‘Dan heb je,’ riep hij vrolijk spottend, ‘aan een A-viertje wel genoeg. Meer papier heb je daar niet voor nodig.’

Vledder tuitte zijn lippen.

‘Ik vind toch niet,’ sprak hij bemoedigend, ‘dat wij er zo slecht voorstaan. We hebben in feite drie verdachten met een redelijk motief: Harold van Haastricht, Winfred van Wateringen en misschien in mindere mate Leonardus van Ledeacker. Van Harold van Haastricht weten we, dat hij al eens openlijk heeft gedreigd om Hermanus van Hellendoorn voor zijn vertragende houding neer te schieten en via Mooie Karel zijn we te weten gekomen, dat Sybille van Hellendoorn het “beestmens” Winfred van Wateringen als dader ziet.’

De Cock grinnikte.

‘Mooie Karel… plotseling opduikend als hulp-sheriff. We hadden hem, net als vroeger in het Wilde Westen, een ster op zijn colbert moeten hangen.’

Vledder gebaarde voor zich uit.

‘Toch kan hij voor ons van heel veel nut zijn,’ sprak hij ernstig.

De Cock knikte instemmend. De olijke luim verdween, de jolige trek gleed van zijn breed gezicht. De grijze speurder toonde die morgen voor het eerst enige bezinning.

‘Ik heb hem ook aangemoedigd om zijn oren en ogen goed open te houden,’ sprak hij gedragen. ‘Mogelijk dat via Sybille van Hellendoorn uit de kring van de bridgende vrouwen enige informatie komt die ons op weg helpt.’

Vledder trok rimpels in zijn voorhoofd.

‘Het verbaasde mij gisteravond,’ sprak hij nadenkend, ‘dat Mooie Karel beweerde dat Sybille van Hellendoorn de man van Henriette van Wateringen een “beestmens” had genoemd… een man, die voor geld tot alles in staat zou zijn.’

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Waarom verbaasde je dat?’

‘Ik dacht dat die twee vrouwen met elkaar bevriend waren.’

De Cock haalde zijn schouders op.

‘Misschien heeft Henriette van Wateringen zich in het verleden wel eens bij Sybille van Hellendoorn over haar man beklaagd.’

Vledder keek hem niet-begrijpend aan.

‘Hoe bedoel je dat?’

‘Het is heel goed mogelijk dat Henriette van Wateringen eens aan haar vriendin Sybille in een openhartige bui heeft verteld, hoe “beestachtig” haar man Winfred zich soms ten opzichte van haar gedroeg. Zo’n vertrouwelijke mededeling blijft toch hangen.’

Vledder keek hem vragend aan.

‘Je bedoelt,’ vroeg hij ongelovig, ‘dat Sybille van Hellendoorn uit zo’n oude vertrouwelijke mededeling nu haar conclusies trekt en daarom tegenover Mooie Karel beweert dat Winfred van Wateringen de dader is?’

De Cock knikte.

‘Vermoedelijk denkt ook Sybille van Hellendoorn, dat de moordenaar van haar man in de kring van Brain Trust moet worden gevonden. En blijf je in dat kringetje denken, dan wordt een “beestmens” en een “geldwolf” algauw een moordenaar.’

Vledder hield zijn hoofd iets scheef.

‘Als ik het goed begrijp,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dan hecht jij niet zoveel waarde aan de bewering van Sybille dat Winfred van Wateringen de moordenaar van haar man is!’