De Cock knikte instemmend.
‘Zo lijkt het. Inderdaad.’
Adèle van Haastricht veranderde van toon. ‘Pas toen ik dichtbij kwam en ik mij over hem heenboog, zag ik die plas bloed.’
‘Onder zijn borst?’
‘Ja.’
‘Toen hebt u ons gebeld?’
De vrouw antwoordde niet direct. Haar lang ovaal gezicht kreeg een wezenloze uitdrukking.
‘Daar dacht ik toen niet aan,’ sprak ze fluisterend. Ze gebaarde wat vaag voor zich uit naar een stoel bij het raam. ‘Ik ben daar gaan zitten… met mijn tasje op mijn schoot… nadenken over alles wat er de laatste dagen was gebeurd… de dood van die arme Herman van Hellendoorn… en de opgewonden gesprekken van de vrouwen onder elkaar tijdens het bridgen.’
Adèle van Haastricht keek naar De Cock op. Er veranderde iets in haar blik. Plotseling, in een wild gebaar, greep ze hem met beide handen aan de revers van zijn regenjas. ‘U moet hem arresteren,’ gilde ze overspannen. ‘Vastzetten… onmiddellijk… voor er nog meer slachtoffers vallen.’
De Cock keek haar niet-begrijpend aan.
‘Wie… wie moet ik arresteren?’
De ogen van de vrouw rolden in hun kassen.
‘Winfred van Wateringen… hij vermoordde Herman van Hellendoorn.’ Ze wees met gestrekte arm naar de dode. ‘Ook dat is zijn werk.’
11
Bram van Wielingen, de politiefotograaf, dreunde gehaast het kantoor van Harold van Haastricht binnen en zette zijn aluminium koffertje op de vloer. Zonder De Cock te begroeten staarde hij met een blik van verbazing naar de dode aan zijn bureau.
‘Weer,’ stamelde hij onthutst. ‘Weer zo’n slapende vent.’ Hij wendde zich tot De Cock. ‘Je had van de week toch al net zo’n geval?’
De oude rechercheur knikte. ‘Dat was donderdag,’ antwoordde hij bedaard. ‘Het is nu zaterdag.’
Bram van Wielingen keek nog eens naar de dode man.
‘Dat gaat zo niet,’ stelde hij wrevelig vast. ‘Ik kan zo zijn gezicht niet fotograferen. Daar is bijna niets van te zien.’
De Cock wuifde nonchalant voor zich uit.
‘Dan doe je dat morgenochtend op Westgaarde.’
‘Weet je al wie hij is?’
De Cock knikte. ‘Ene Harold van Haastricht.’
Wijdbeens, met zijn handen in de zij, staarde Bram van Wielingen enige tijd nadenkend naar de dode Van Haastricht. Na een poosje draaide hij zich om en schudde zijn hoofd.
‘De Cock,’ sprak hij jammerend, ‘dat kun je mij niet aandoen. Echt niet. Ik kan morgen niet naar het sectielokaal op Westgaarde om plaatjes van die man te maken. Ik heb met mijn kinderen afgesproken dat ik zondag met ze zou gaan fietsen in de duinen bij Vogelenzang.’
De grijze speurder trok gelaten zijn schouders op.
‘De misdaad kent geen zon- en feestdagen… wij ook niet.’
Bram van Wielingen bukte zich, deed morrend zijn aluminium koffertje open en nam daaruit zijn oude Hasselblad. Met een reeks routinegebaren monteerde hij daarop een flitslicht en kwam overeind.
‘Kan het maandag niet?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik wil geen foto’s van een lijk,’ sprak hij beslist, ‘nadat dokter Rusteloos zijn werk heeft gedaan.’
Bram van Wielingen reageerde niet direct. Hij blikte om zich heen. ‘Heb je Vledder niet bij je?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Die is weg.’
‘Waarheen?’
De Cock gebaarde naar de dode man. ‘Die Van Haastricht,’ legde hij geduldig uit, ‘werd vanmorgen hier vermoord ontdekt door zijn eigen vrouw. Ik heb liever niet dat ze er bij is als straks de lijkschouwer komt en de broeders met het stijve lijk gaan manoeuvreren.’
De oude rechercheur zuchtte. ‘Dat is geen prettige ervaring. Daarom heb ik haar door Vledder naar huis laten brengen.’ Er gleed een milde grijns over zijn breed gezicht. ‘Ik ben een beetje voorzichtig geworden. Ik heb al een paar maal het verwijt te horen gekregen, dat ik de neiging heb om verse weduwen niet zorgvuldig genoeg te behandelen.’
Bram van Wielingen knikte wat afwezig. Hij beende om het bureau heen en begon te flitsen. Na twee opnamen stopte hij en liep weer op De Cock toe.
‘Kun je er niet voor zorgen,’ vroeg hij smekend, ‘dat die vent vandaag nog wordt opengesneden, dan kan ik morgen toch met de…’
De oude rechercheur luisterde niet verder. Hij draaide zich abrupt om. In de deuropening ontwaarde hij de kleine gestalte van dokter Den Koninghe. Achter hem, hoog boven hem uit, torenden twee geüniformeerde broeders van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard.
De Cock liep op de lijkschouwer toe en begroette hem hartelijk. Daarna wuifde hij achter zich naar de dode aan zijn bureau.
‘Het lijkt wel een duplicaat van die moord aan de Binnenkant.’
Dokter Den Koninghe nam zijn groen uitgeslagen garibaldihoed af en keek even speels omhoog. De grijze ogen achter zijn metalen brilletje glansden ondeugend. ‘Het is nu,’ vroeg hij quasi verward, ‘hoop ik… toch wel een andere man?’
Zonder werkelijk een antwoord te verwachten, liep hij grijnzend langs de grijze speurder en schouwde de dode Harold van Haastricht van alle kanten. Daarna knikte hij traag voor zich uit. ‘Ook verrast,’ sprak hij zacht.
De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Verrast?’ vroeg hij.
Dokter Den Koninghe knikte.
‘Deze man en ook die vorige in zijn kantoor aan de Binnenkant… zijn beiden totaal verrast de dood ingejaagd.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe bedoelt u dat?’
Den Koninghe gebaarde naar het bureau.
‘Terwijl hun moordenaar al voor hen stond, zijn ze beiden heel rustig… totaal nietsvermoedend… in hun stoel achter hun bureau blijven zitten… tot de kogels in hun borst sloegen… zij ineenkrompen en vooroverzakten.’
De Cock kauwde peinzend op zijn onderlip. ‘U hebt gelijk,’ sprak hij toonloos. ‘De dood kwam voor hen als een verrassing.’
Toen Vledder in het politiebureau aan de Warmoesstraat de grote recherchekamer binnenstapte, keek De Cock vragend naar hem op. ‘Heb je mevrouw Van Haastricht netjes thuisgebracht?’
Vledder knikte. ‘Ze sputterde eerst wat tegen. Mevrouw wilde geen politie-escorte. Ook toen ik bleef aandringen, wenste zij in haar eigen wagentje naar huis te rijden, maar dat heb ik niet toegestaan. In de toestand waarin zij verkeerde, vond ik dat niet verantwoord.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Jij vond dat ze nogal in de war was?’
‘Zeker. Ze dreigde een paar maal door haar knieën te zakken. Als ik haar niet had ondersteund, hadden de broeders van de Geneeskundige Dienst haar gelijk met haar man kunnen meenemen.’
‘Zo erg?’
‘Absoluut.’
‘Je hebt haar in onze Golf gezet?’
Vledder knikte opnieuw. ‘Haar wagentje is op de gracht blijven staan.’
‘Waar woont ze?’
De jonge rechercheur plooide zijn gezicht in een glans van diepe bewondering. ‘De familie Van Haastricht is goed gehuisvest… een fraai ogende villa aan de Keizer Karelweg in Amstelveen. Ook vanbinnen schitterend ingericht.’
De Cock wuifde in zijn richting. ‘Jij bent binnen geweest?’
Vledder maakte een hulpeloos gebaar. ‘Ik moest wel. Ze werd steeds duizelig… bungelde aan mijn arm. Op mijn verzoek heeft ze haar huisarts gebeld. Die zou even komen kijken.’
De Cock keek zijn jonge collega glimlachend aan. ‘Heel goed,’ reageerde hij waarderend. ‘Dat voorkomt klachten.’
Vledder wuifde achter zich.
‘Ik ben nog even terug geweest aan de Keizersgracht, maar alles en iedereen was al weg en de buitendeur verzegeld.’
De Cock klopte lachend op zijn borst. ‘Dat heb ik dit keer gedaan.’ De oude rechercheur zweeg even en staarde peinzend voor zich uit. ‘En ik heb een verzoek aan jou.’