Выбрать главу

Vledder keek hem verrast aan. ‘Aan mij?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘Zie dat je dokter Rusteloos in Den Haag bereikt en probeer de patholoog-anatoom zover te krijgen, dat hij vanmiddag nog naar Westgaarde komt om de gerechtelijke sectie te doen.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Waarom?’

‘Door de houding van het lijk kon Bram van Wielingen het gezicht van Harold van Haastricht niet fotograferen en ik wil ook een serie foto’s van de verwondingen aan de borst.’

‘En? Dat kan morgen toch?’

De Cock zuchtte. ‘Bram van Wielingen heeft zijn kinderen beloofd dat hij morgen, zondag, met hen zou gaan fietsen in de duinen bij Vogelenzang.’

Vledder zwaaide heftig. ‘Die vent heeft altijd wat,’ riep hij opgewonden. ‘Of hij heeft kaartjes voor een voorstelling… of hij heeft een feestje… of zijn vrouw is jarig… of hij moet fietsen met zijn kinderen. Waarvoor denkt die man dat hij bij de politie is?’

De Cock spreidde zijn beide handen. ‘Omdat hij een boterham moet verdienen.’

Het klonk laconiek.

Vledder snoof. ‘Dat is toch geen dienstopvatting? Met dergelijke mensen kun je toch niet…’ De jonge rechercheur stokte. Er werd op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Even keken de beide rechercheurs elkaar aan. Toen riep Vledder: ‘Binnen!’

De deur ging met een ruk open en in de deuropening verscheen een grote, zwaargebouwde man. De Cock schatte hem begin veertig. Hij had een rood, vlezig bolrond gezicht, groene, diep weggezonken ogen en dun stroblond haar, dat met een scheiding in het midden op zijn schedel leek geplakt. Een grijs flanellen kostuum hing slobberig om zijn lijf.

Met dreunende stappen kwam hij naderbij. Met zijn beide handen steunend op het bureau van De Cock, boog hij zich ver naar voren. ‘Ik doe een klacht,’ riep hij kwaad. ‘Een klacht terzake belediging, smaad, laster… of hoe dat ook heten mag.’

De grijze speurder blikte onbewogen naar hem op en wees naar de stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u daar zitten,’ gebood hij streng. ‘Ik heb niet graag dat iemand half over mij heen hangt.’

De man keek De Cock even schattend aan. Toen liet hij zich op de stoel zakken en wiste met een witte zakdoek het zweet van zijn gezicht. ‘Ik ben geen moordenaar,’ verzuchtte hij. ‘En ik wil ook niet dat men mij van een moord beticht.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘U wordt van moord beticht?’ vroeg hij verrast.

De man knikte nadrukkelijk. Hij schoof de mouw van zijn colbert terug en wierp een vluchtige blik op zijn polshorloge. ‘Ongeveer een kwartier geleden,’ sprak hij hijgend, ‘werd ik in mijn kantoor aan de Prinsengracht opgebeld door een vrouw, die mij door de telefoon woedend toeriep dat ik een moordenaar was… een tweevoudige moordenaar. Ik zou in een week tijd twee mensen hebben omgebracht.’

De Cock keek de man scherp aan. ‘Wie was die vrouw?’

‘Adèle… Adèle van Haastricht.’

‘En u bent?’

De man hanteerde opnieuw zijn witte zakdoek. ‘Winfred van Wateringen.’

De Cock liet zich enigszins geschrokken in zijn stoel achter zijn bureau terugzakken. De plotselinge confrontatie met de man, die door zowel Sybille van Hellendoorn als door Adèle van Haastricht als de moordenaar van hun respectieve echtgenoten werd gezien, had hem zichtbaar verrast.

Hij keek de man voor zich nog eens aan… scherp, analyserend… het rode, zwetende bolronde gezicht… de diep weggezonken groene ogen… het slobberige flanellen kostuum. Hij begreep iets van de aantijgingen. De gestalte, de verschijning van Winfred van Wateringen wekte weerzin.

De Cock streek met de pink van zijn rechterhand over de rug van zijn neus. Tussen zijn wijdgespreide vingers door bleef de grijze speurder oplettend naar de man kijken.

Was deze man, zo overdacht hij koel, een gruwelijk beestmens… een afschuwelijk wezen, iemand die voor goed geld zelfs bereid was om zijn eigen moeder koud te maken… een man van wie verwacht werd dat door zijn toedoen nog meer slachtoffers zouden vallen?

De grijze speurder plukte aan zijn onderlip en besloot om hem uiterst omzichtig te benaderen.

‘Kent u mevrouw Van Haastricht?’

‘Ik heb haar een keer ontmoet op een of andere receptie.’

‘Verder nooit enig contact met haar gehad?’

‘Nee.’

De Cock glimlachte. ‘Hoe kan zij u dan van moord betichten?’

Winfred van Wateringen maakte een hulpeloos gebaar. ‘Weet ik veel? Dat… eh, dat mens is gek… zegt zomaar wat.’

De Cock keek naar hem op. ‘Is dat zo?’

‘Wat bedoelt u?’

‘Is mevrouw Van Haastricht niet bij zinnen? Ze maakte op mij een vrij normale indruk.’

Winfred van Wateringen verschoof iets op zijn stoel. ‘Haar man is vermoord. Dat zal haar best hebben aangegrepen. Maar Adèle van Haastricht heeft geen enkele reden om mij van moord op haar man te beschuldigen. Net zomin heeft zij recht om te beweren dat ik Herman van Hellendoorn heb omgebracht. Dat is gewoon kletspraat. Die vrouwen zoeken een zondebok… en dat moet ik dan maar zijn.’

De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Beschuldigen de andere vrouwen u dan ook?’

Winfred van Wateringen zuchtte diep. ‘Dat neem ik aan,’ riep hij wanhopig. ‘Gistermiddag heeft Sybille van Hellendoorn mij gebeld. Zij liet mij in bedekte termen weten, dat zij min of meer de overtuiging had dat ik verantwoordelijk was voor de dood van haar man.’ Hij zweeg even, maakte een schouderbeweging. ‘Ik heb toen niet zo geëmotioneerd gereageerd als nu… maar de maat is vol. Ik neem het niet langer.’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin. ‘Wat zegt uw vrouw van die beschuldigingen?’

Het bolronde gezicht van de man versomberde. ‘Ik heb al jaren het idee dat Henriette niet meer volledig achter mij staat.’

De Cock wuifde. ‘Dat ze u niet meer te vuur en te zwaard tegen aantijgingen verdedigt?’

De beeldspraak ontlokte Winfred van Wateringen een moede glimlach. ‘Mijn wetenschappelijk werk vergt veel tijd en aandacht,’ reageerde hij gelaten. ‘Ik ben bang dat ik Henriette te veel heb verwaarloosd. Ons huwelijk is gedevalueerd tot een vast patroon van emotieloos naast elkaar leven.’

De Cock knikte begrijpend. U was lid van Brain Trust?’

‘Dat ben ik nog. Brain Trust heeft in Van Hellendoorn en Van Haastricht twee belangrijke mensen verloren, maar is niet opgeheven. Misschien vinden we nog een basis om verder te gaan.’

‘Aan de uitvinding van Brain Trust, die leidt tot een belangrijke brandstofbesparing, hebt u een wezenlijke bijdrage geleverd?’

Winfred van Wateringen knikte nadrukkelijk. ‘Zeker heb ik die geleverd,’ antwoordde hij fel. ‘Ik durf zelfs te stellen dat zonder mijn bijdrage de uitvinding nooit tot stand was gekomen.’

De Cock strekte zijn rechterhand naar hem uit, ‘Was dat de reden, dat u zich zo opwond over het gedrag van Van Hellendoorn?’

‘U bedoelt dat hij weigerde om de formule uit te leveren?’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Als ik goed ben geïnformeerd,’ antwoordde hij voorzichtig, ‘dan hield hij de openbaarmaking van de uitvinding tegen?’

Op de vlezige wangen van Winfred van Wateringen verschenen blosjes van opwinding. ‘Het was roof,’ riep hij woedend. ‘Pure diefstal. Van Hellendoorn had geen enkel recht om de openbaarmaking van de uitvinding tegen te houden. We hadden onder leiding van Van Hellendoorn alle vier ons aandeel aan de uitvinding geleverd… en hadden alle vier dezelfde rechten. Door zijn leiderschap in het project bezat Van Hellendoorn de totale formule… en die wilde hij niet afgeven.’

De Cock spreidde zijn beide handen. ‘Waarom… waarom weigerde Van Hellendoorn de formule af te geven?’

Winfred van Wateringen snoof. ‘Hij vond het te gevaarlijk. Herman van Hellendoorn was van mening dat hij omwille van de uitvinding zou worden vermoord.’