De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Wat hebt u geantwoord?’ vroeg hij strak.
Leonardus van Ledeacker grinnikte vreugdeloos.
‘Ik zei: “Winfred, hoe kom je op het idee? Wat een waanzin. Natuurlijk heb ik Harold niet vermoord… waarom zou ik?”’
De Cock voelde de spanning in hem trillen.
‘Hoe reageerde hij?’
Leonardus van Ledeacker grinnikte opnieuw.
‘Hij zei: “Leo, ik ook niet. Mijn handen zijn schoon… daar kleeft geen bloed aan. Dat moet je geloven.”’ De biochemicus zweeg enige seconden en schudde toen zijn hoofd. ‘Als ik eraan terugdenk… het was het meest bizarre telefoongesprek dat ik ooit in mijn leven heb gevoerd.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Toen nodigde Winfred van Wateringen u uit voor een gesprek op zijn kantoor?’
Leonardus van Ledeacker knikte.
‘Winfred zei: “We moeten samen eens gaan praten. Het is de hoogste tijd. Ik heb het akelige gevoel dat iemand bezig is om alle leden van Brain Trust naar de andere wereld te helpen.” Hij zei ernstig: “Jij, Leo, en ik… wij twee zijn nog over… en wanneer slaat de moordenaar opnieuw toe?”’
De Cock knikte begrijpend.
‘Van Wateringen was bang.’
Leonardus van Ledeacker zuchtte diep.
‘Dat was hij… doodsbang. Althans… zo klonk zijn stem. Die trilde een beetje. Winfred van Wateringen toonde dezelfde angst als Herman van Hellendoorn kort voor zijn dood.’
De Cock bracht zijn gezicht dichtbij.
‘En u… kent u ook angst?’
Leonardus van Ledeacker schudde traag zijn hoofd.
‘Als ik werkelijk angstig was,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dan zou ik niet op deze middernachtelijke uitnodiging zijn ingegaan.’
De Cock veinsde verbazing.
‘Waarom niet?’
Van Ledeacker frommelde opnieuw aan de kraag van zijn regenjas. ‘Ondanks zijn ontkenningen tijdens ons telefoongesprek vanmiddag,’ sprak hij langzaam, ‘en ondanks zijn plotselinge ommezwaai… zie ik in Winfred van Wateringen… ik zeg het u eerlijk… toch een mogelijke moordenaar.’
De Cock keek hem verrast aan.
‘Waarop baseert u die verdenking?’
De man spreidde zijn handen.
‘We waren met ons vieren,’ legde hij geduldig uit. ‘De inzet was de formule van onze uitvinding, die Van Hellendoorn niet wilde vrijgeven. Van Hellendoorn en Van Haastricht zijn dood. Ik weet voor mij en mijn geweten dat ik onschuldig ben.’ De biochemicus zweeg, keek naar De Cock op. ‘Men behoeft dan geen rechercheur te zijn om de dader aan te wijzen.’
De Cock glimlachte.
‘Een eenvoudig rekensommetje.’
‘Precies.’
‘U sprak over een plotselinge om-me-zwaai. Wat was dat?’
‘Winfred zei vanmiddag spijt te hebben van het feit, dat hij tijdens onze bijeenkomst van Brain Trust met Harold van Haastricht op één lijn was gaan zitten… dat ook hij had aangedrongen op een snelle verkoop van de uitvinding.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Dat vond hij nu geen juist standpunt meer?’
Leonardus van Ledeacker schudde zijn hoofd.
‘Hij was van mening dat de leden van Brain Trust naar mij hadden moeten luisteren.’
De Cock keek de biochemicus onderzoekend aan.
‘Naar u?’
‘Ja.’
‘Wat… eh, wat was dan uw standpunt ten aanzien van die uitvinding?’
Leonardus van Ledeacker klemde zijn lippen op elkaar.
‘Vernietigen.’
Vledder lachte.
‘Jij was dus zaterdagavond, zo rond middernacht, nog met Handige Henkie op stap?’
De Cock knikte.
‘Ik wilde er jou niet bij betrekken voor het geval er iets mis zou gaan.’
‘En?’
‘Wat bedoel je?’
‘Heb je iets bereikt?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het werd niets. Leonardus van Ledeacker had van Winfred van Wateringen een uitnodiging gekregen om op zijn kantoor te komen praten. Op het moment dat Henkie en ik naar binnen zouden gaan, kwam Van Ledeacker op de gracht aanwandelen.’ De oude rechercheur gniffelde. ‘Gelukkig zag ik hem op tijd, zodat ik Handige Henkie van het toneel kon laten verdwijnen.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Twaalf uur… een vreemd tijdstip voor een ontmoeting. Heb je daar op de Prinsengracht nog met Van Ledeacker gesproken?’
De Cock knikte.
‘Vrij uitgebreid. Van Ledeacker dacht dat ook ik een uitnodiging van Van Wateringen had gekregen. Daar ben ik maar niet op ingegaan. Ik kon hem moeilijk vertellen dat ik een oud-inbreker achter de hand had om eens in dat kantoor te gaan snuffelen.’
‘Wat zei Van Wateringen?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Hij kwam niet. Toen hij om kwart over twaalf nog niet was verschenen, ben ik van de Prinsengracht weggegaan. Van Ledeacker bleef… ondanks het feit dat ik hem had aangeraden van een ontmoeting met Van Wateringen af te zien. Ik ging terug naar de Westermarkt. Daar stond Handige Henkie nog trouw bij de Golf op mij te wachten. Ik heb hem snel naar huis gebracht, zodat hij nog een poosje naar een videofilm kon gaan kijken. Thuis, om ongeveer kwart voor een, heb ik het kantoor van Van Wateringen gebeld. Toen hij zelf opnam, heb ik hem gevraagd of ik Van Ledeacker even aan de lijn kon krijgen.’
Vledder grinnikte
‘Kreeg je hem?’
De Cock knikte.
‘Ik vroeg aan Van Ledeacker hoe het met zijn gezondheid was. Puik, zei hij. Toen heb ik opgehangen en ben naar bed gegaan.’
‘Van Wateringen was dus wel gekomen.’
‘Ja.’
Vledder keek zijn oude collega wat verstrooid aan.
‘Wat had je die avond feitelijk in het hoofd? Ik bedoel, wat wilde je met het gezelschap van Handige Henkie?’
De Cock maakte een moedeloos gebaar.
‘Het was een opwelling. Het kwam in feite door een opmerking van jou.’
Vledder reageerde verrast.
‘Van mij?’
De Cock knikte.
‘Jij zei zaterdag toen wij samen het feit bespraken dat ook Van Haastricht met een Nagant-revolver 7.62 mm was vermoord en wij daaruit de conclusie trokken dat hij dan niet de moordenaar van Van Hellendoorn was geweest: tenzij Harold van Haastricht met zijn eigen wapen werd vermoord. Ik… eh, ik vond dat toen een nogal absurde gedachte, maar later kwam ik op het idee, dat die mogelijkheid best aanwezig was.’
‘Hoe?’
‘Van Haastricht en Van Wateringen waren de twee leden van Brain Trust die een snelle verkoop van de uitvinding voorstonden. Hun obstakel was Herman van Hellendoorn. Beiden hadden een motief… een gezamenlijke interesse… en mede daardoor een onderlinge band. Ik overdacht de mogelijkheid dat Van Wateringen na de moord op Van Hellendoorn in de overtuiging heeft geleefd, dat Van Haastricht de dader was en dus… in het bezit van de formule.’
De ogen van Vledder lichtten op.
‘Dan zou de moord op Van Haastricht geen zinloze daad zijn, maar volkomen passen in de jacht om het bezit van de formule.’
De Cock knikte instemmend.
‘Ik ben nog nooit in het kantoor van Van Wateringen aan de Prinsengracht geweest, maar ik nam aan dat daar wel een brandkast zou staan.’
Vledder gniffelde.
‘Vandaar… Handige Henkie.’
De Cock glimlachte.
‘Henkie wilde aanvankelijk niet mee… had allerlei bezwaren… had voor het weekend een paar videofilms gehuurd, maar toen ik stevig bleef aandringen, capituleerde hij toch.’
Vledder trok een droevig gezicht.
‘Arme Henkie.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Ik had een paar kartonnen dozen op de achterbank van onze Golf gezet. Mijn plan was om met de hele inhoud van de brandkast van Van Wateringen naar Van Ledeacker te rijden om hem te vragen of de formule van de uitvinding tussen de papieren van Van Wateringen zat.’