‘Dat staat er niet… dat staat nergens.’ In haar stem vibreerde wanhoop. Ze klapte met haar vlakke hand op de zak van haar jack waarin ze de brief had geborgen.
‘Alleen maar woorden van angst… angst voor wat hem te wachten staat.’
De Cock zuchtte omstandig.
‘Wie?’ slikte hij. ‘Wie heeft het dan op het leven van uw vader voorzien? Is er sprake van een vete… een bedreiging?’
Dorethea van Hellendoorn schudde opnieuw haar hoofd. Kalm dit keer, rustig, bijna gelaten. ‘Daar rept vader met geen woord over,’ antwoordde ze strak. ‘En ik heb hem er ook nog niet naar gevraagd.’ De jonge vrouw krabde op haar voorhoofd. ‘Ik had misschien beter eerst even met hem moeten bellen, maar ik ben zo geschrokken van die brief, dat ik onmiddellijk nadat ik hem had gelezen in Hengelo op de trein ben gestapt om u te waarschuwen.’ Ze klemde haar dunne lippen bijeen tot een verbeten trek. ‘Maar als het gebeurt… als vader werkelijk wordt vermoord… dan behoeft u de dader niet ver te zoeken… het is mijn moeder.’
2
De Cock keek de jonge vrouw secondenlang verdwaasd aan en leunde toen geschrokken achterover.
‘Uw moeder?’ riep hij verrast uit. ‘Uw… eh, uw eigen moeder?’
Dorethea van Hellendoorn knikte met een strak gezicht.
‘Zij.’
De Cock zweeg even om de schok te verwerken. Hij was heel wat gewend, maar een dergelijke botte beschuldiging was hij in zijn lange carrière als rechercheur nog niet tegengekomen.
Na een poosje had hij zich hervonden. Hij stak zijn beide handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar. ‘Ik neem aan,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat u voor zo’n uiterst ernstige beschuldiging… dat uw bloedeigen moeder van serieuze moordplannen op uw vader is bezield… gegronde redenen hebt?’
Dorethea van Hellendoorn trok haar mond iets scheef.
‘Inderdaad, die heb ik.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Gevoelsmatig?’
Dorethea van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Niet alleen gevoelsmatig.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘U wilt toch niet beweren,’ sprak hij met een zweem van ongeloof, ‘dat u voor uw beschuldiging ook nog concrete aanwijzingen hebt?’
Dorethea van Hellendoorn zuchtte diep.
‘Laat ik proberen om het u te schetsen. Het huwelijk tussen mijn vader en moeder is nooit goed geweest.’ Ze sprak met een ondertoon van wrevel. ‘Ik heb mij… vanaf het moment dat ik over dergelijke dingen kon nadenken… er steeds over verbaasd, dat die twee ooit in harmonie met elkaar naar het stadhuis zijn gestapt.’ Om haar mond met dunne lippen hing een wrange grijns. ‘En dat zij daarna beiden nog de euvele moed hadden om mij te verwekken is een compleet, ondoorgrondelijk raadsel. Het moet volgens mij in een vlaag van verstandsverbijstering zijn gebeurd. Een andere verklaring is er niet.’
De Cock keek haar verward aan.
‘U… eh, u bent verwekt in een vlaag van verstandsverbijstering?’
Dorethea van Hellendoorn knikte heftig.
‘Het kan niet anders. Ik heb, zo lang ik leef, nooit bemerkt dat die twee enige affectie voor elkander koesterden. Ze leefden volkomen langs elkaar heen… als vreemden… zo ongeïnteresseerd, zo liefdeloos, zo zonder enige emotie, dat ze naar mijn mening niet eens in staat waren om elkaar oprecht te haten.’
De jonge vrouw nam een kleine pauze. Ze streek met haar hand langs haar voorhoofd. De bittere woorden hadden haar zichtbaar vermoeid.
De Cock liet haar even begaan.
‘Van liefde… het bedrijven daarvan… kon volgens u geen sprake zijn?’
Dorethea van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Vader,’ ging ze na een poosje verder, ‘is een in zichzelf gekeerd man, die volkomen opgaat in zijn werk. Zacht, sensibel, maar volkomen blind voor de dingen om hem heen. Moeder daarentegen is een vrouw van de wereld, die zich graag laat zien… zich uitbundig presenteert en affaires met tal van mannen achter de rug heeft.’
‘Ze was uw vader ontrouw?’
De studente grijnsde.
‘Ze heeft het begrip “trouw” nooit gekend… noch ten opzichte van mijn vader… noch ten opzichte van mij. Ze is… eh, ze is een egoïstisch dier. Haar hele denken en doen is gericht op haarzelf.’
De Cock trok gelaten zijn schouders op.
‘Toch hoor ik nog steeds niets van een motief voor moord,’ sprak hij kalm. ‘Dergelijke huwelijken vormen bepaald geen uitzondering in ons lieve landje en leiden tot geluk van ons, rechercheurs, niet altijd tot een catastrofe.’
Dorethea van Hellendoorn wierp de oude rechercheur een kille blik toe. Ze schoof onrustig heen en weer op haar stoel, klemde daarna haar lippen op elkaar en strekte haar rechterwijsvinger naar De Cock uit.
‘Vorig jaar wilde moeder scheiden,’ vervolgde ze scherp. ‘Ze had weer eens een man ontmoet met wie ze haar verdere leven wilde slijten. Zonder enige gêne legde ze dat in mijn bijzijn aan vader uit en deed hem enige voorstellen om tot een echtscheiding te komen… voorstellen in hoofdzaak van financiële aard. Geld is het enige dat haar werkelijk interesseert. Vader weigerde pertinent om op haar voorstellen in te gaan. Wij zijn getrouwd, zei hij. En dat betekent… tot de dood ons scheidt.’
‘En?’
Dorethea van Hellendoorn gebaarde heftig.
‘Moeder werd kwaad. Ze was des duivels. Ik had haar nog nooit zo gezien. Met opgestoken armen, een rood hoofd en geklauwde handen liep ze op vader toe en brieste: “Dat wordt dan wel jouw dood.”’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Dat wordt dan wel jouw dood,’ herhaalde hij vlak. De oude rechercheur keek vragend naar de studente op. ‘En deze uitspraak is de basis van uw beschuldiging aan het adres van uw moeder?’
‘Ja.’
‘Buiten deze woorden heeft uw moeder zich nooit over haar moordplannen geuit?’
‘Nee.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Een smalle basis,’ sprak hij analyserend. ‘Ik denk niet dat ik in geval van een moord op uw vader hiermee een Nederlandse rechter van de schuld van uw moeder kan overtuigen.’
Dorethea van Hellendoorn boog zich met een ruk naar voren en kneep haar lippen op elkaar tot een dunne streep.
‘Maar ze meende dat… ik ken haar… ze meende wat ze zei.’ De stem van de jonge vrouw sloeg over. ‘Ze is… ze is een satansgebroed.’
De Cock ontweek haar emotie en keek haar gelaten aan.
‘Uw moeder wenste de dood van uw vader. Ik bedoel… op dat moment.’
Dorethea van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘U ziet dat verkeerd,’ reageerde ze scherp. ‘Op dat moment werd haar verlangen zichtbaar. Het was er al… lange tijd… sluimerend.’
De Cock bracht zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘U acht uw moeder in staat tot moord?’
De studente knikte nadrukkelijk.
‘Absoluut.’
De Cock schoof haar een blocnote toe en gaf haar een ballpoint.
‘Geef mij de naam en het adres van uw vader,’ sprak hij vriendelijk, ‘dan ga ik in de loop van de dag eens met hem praten.’
Het meisje pakte de ballpoint en schreef met hoekige blokletters: Hermanus van Hellendoorn, Binnenkant 1714, Amsterdam-Centrum. Daarna legde ze de ballpoint neer en stond op.
‘Daar is vader meestal,’ sprak ze kalm. Haar felle emotie scheen wat weggeëbd. ‘Daar heeft hij zijn kantoor. Ik ga nu naar hem toe. Ik wil hem nog even spreken voor ik terugga naar de campus.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Dat zal hem zeker aangenaam verrassen.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘En wees maar eerlijk,’ ging hij verder. ‘Zeg hem gerust dat u naar aanleiding van zijn brief bij mij aan de Warmoesstraat bent geweest. En vertel hem dat ik over een uurtje bij hem ben voor een nadere uitleg.’
‘Dat zal ik doen.’
De Cock keek haar beminnelijk glimlachend aan.