‘U bent er dit keer bijzonder vlug bij,’ sprak hij vriendelijk. ‘Dat heb ik in het verleden wel eens anders meegemaakt.’
Dokter Den Koninghe keek naar De Cock op.
‘We waren niet ver uit de buurt.’ De kleine lijkschouwer schudde meewarig zijn hoofd. ‘Die enge man met zijn botte zeis is vannacht anders weer druk in de weer geweest. Dit is al mijn vierde doodschouw voor vandaag. Het lijkt waarachtig wel een epidemie.’
Hij liep van De Cock weg naar het grote bureau en bezag de dode van alle kanten. Daarna maakte hij met zijn beide handen een hulpeloos gebaar. ‘Ik kan het zo echt niet bekijken. Heb je er bezwaar tegen dat we hem op de grond leggen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Van mij mag hij weg.’ Hij wees naar Bram van Wielingen. ‘Hij heeft hem al in deze houding gefotografeerd.’
Den Koninghe wenkte de beide broeders naderbij. Ze plaatsten hun brancard even tegen de muur en pakten de dode bij armen en bovenbenen vast. Daarna schoven ze de bureaustoel onder hem vandaan en legden hem op de vloer.
Het lijk van Hermanus van Hellendoorn was in zijn zittende houding verstijfd en bood met hoog opgetrokken knieën een vreemde aanblik. De Cock had dat voorzien. Hij had in zijn lange loopbaan dergelijke situaties meer ontmoet en was blij dat hij dochter Dorethea met Vledder had weggestuurd.
Terwijl de broeders de knieën van de man probeerden recht te buigen, keek de grijze speurder naar het gezicht. Het zag er niet prettig uit. De neus was platgedrukt en waar het hoofd op het bureau had gesteund, waren paarse verkleuringen.
De dokter trok de pijpen van zijn streepjesbroek iets op en hurkte bij de dode neer. Hij sloeg de panden van het colbert terug. In het witte overhemd werd ter hoogte van het hart een grote, bijna ronde plek geronnen bloed zichtbaar. Voorzichtig knoopte de lijkschouwer het overhemd los en bekeek aandachtig de verwondingen aan de borst.
Toen hij na enige tijd overeind kwam, kraakten zijn oude knieën. Dokter Den Koninghe nam met rustige bewegingen zijn brilletje af, pakte zijn witzijden pochette uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen.
‘Hij is dood,’ sprak hij laconiek.
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Daar was ik al bang voor,’ sprak hij gelaten.
Met het brilletje in zijn hand gebaarde Den Koninghe naar het lijk op de vloer.
‘Er zitten een paar kogelgaten in zijn borst. Zeker twee kogels hebben zijn hart geraakt. Gevolg… inwendige bloedingen.’ Hij zette zijn brilletje weer op en propte zijn pochette terug in het borstzakje van zijn jacquet.
Bram van Wielingen kwam snel naderbij en flitste Hermanus van Hellendoorn in het dode gezicht.
De Cock zag het, maar reageerde niet. Hij begeleidde de dokter naar de deur, nam afscheid en wuifde hem na. Daarna beduidde hij de broeders van de Geneeskundige Dienst dat zij het lijk konden meenemen. De oudste broeder nam hij even apart.
‘Doe straks op Westgaarde zijn kleren maar niet uit. Leg hem gekleed in de koeling. Ik heb liever dat hij morgenochtend wordt uitgekleed waar mijn jonge collega bij is. In de rug van zijn colbert zijn geen uitschotplekken zichtbaar. Het is heel goed mogelijk dat er nog kogels tussen zijn kleding zitten.’
De oude broeder knikte begrijpend. Hij nam de brancard van de muur en legde die naast de dode op de vloer.
Ben Kreuger kwam binnen. De dactyloscoop keek verwonderd toe hoe de beide broeders het lijk op de brancard legden, een laken over hem heen drapeerden en de riemen vastsjorden. Zacht wiegend droegen ze hem het kantoor uit.
Ben Kreuger blikte naar De Cock.
‘Gaat hij al weg? Ik heb zijn vingers nodig.’
De grijze speurder knikte begrijpend.
‘Morgenochtend… voordat dokter Rusteloos hem openpeutert… in het sectielokaal op Westgaarde.’ De Cock gebaarde om zich heen. ‘Als je hier straks gaat kwasten,[2] kijk dan voor alle zekerheid ook even naar hulzen. Ik ben ze niet tegengekomen.’ De oude rechercheur wees zoet grijnzend naar Bram van Wielingen. ‘En als je morgenochtend voor vingerafdrukken van het lijk naar Westgaarde gaat… kun je met hem mee. Hij heeft daar nog wat te fotograferen.’
De Cock had Dorethea van Hellendoorn en zijn jonge collega Vledder meegenomen naar Lotus, een gerenommeerd Chinees restaurant in de Binnen Bantammerstraat. Daar had hij hen plaats laten nemen aan een kleine tafel met een fraai wollen Dessokleedje bij het raam.
Achteraf had hij het toch niet zo geschikt gevonden om het gesprek met Dorethea van Hellendoorn in het kantoorvertrek van haar vader voort te zetten. De dikke plas geronnen bloed op het mahoniehouten bureau vormde, zo vond hij, een te gruwelijk getuigenis van een kille moord… want dat was het in zijn ogen… een koele liquidatie zonder enig erbarmen uitgevoerd.
De Cock bestelde voor ieder koffie. Toen de kelner de bestelling had gebracht, richtte hij zijn blik op Dorethea van Hellendoorn, die naast Vledder tegenover hem aan het tafeltje zat. Ze had haar make-up enigszins op orde gebracht en er was weer wat kleur op haar wangen.
‘Brain Trust,’ opende de oude rechercheur. ‘Wat weet u van Brain Trust?’
Dorethea van Hellendoorn roerde in haar kopje.
‘Een club… een club van geleerde mensen… geleerden op velerlei gebied. Het was een idee van vader. Hij vond dat wetenschappers vaak te veel op een eilandje leven en alleen gezaghebbend zijn op hun eigen vakgebied… zich in een te enge kring bewegen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘En dat vond jouw vader niet juist?’
Dorethea van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Vader was van mening dat op die manier… maatschappelijk gezien… veel kennis verloren ging, althans onbenut bleef.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Daar wilde hij verandering in aanbrengen?’
Dorethea van Hellendoorn knikte nadrukkelijk.
‘Omdat vader zich met toegepaste natuurwetenschappen bezighield, kwam hij veel in contact met het bedrijfsleven en ontdekte dat daar een groeiende behoefte was aan informatie… Dat het management van vele bedrijven niet wist op welke wijze en in welke richting men grenzen kon verleggen.’ Er danste een glimlach om haar mond. ‘Vader was geen wetenschapper die zich opsloot in een ivoren toren. Hij had ook een soort zakelijk instinct en vond het vergaren van bezit geen besmette bezigheid.’
‘Een zakenman?’
‘Zeker.’
‘Een geboren leider?’
‘Ook dat.’
‘Brain Trust stond onder zijn bewind?’
‘Zo mag u dat stellen.’
De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘Het kantoor van uw vader aan de Binnenkant is maar klein. Hoe werkte Brain Trust?’
Dorethea van Hellendoorn antwoordde niet direct. Ze nam een slok van haar koffie. Daarna leunde ze iets naar voren. ‘Als vader een opdracht had,’ verklaarde ze geduldig, ‘dan belegde hij een vergadering. Daarin bracht hij het probleem ter sprake en verzocht de heren vanuit hun eigen wetenschappelijke visie daarop te reageren.’ Ze spreidde haar beide handen. ‘Vader bracht mensen samen, coördineerde kennis en maakte die te gelde.’
De Cock glimlachte.
‘En welk aandeel kregen de anderen voor… eh, voor hun… inbreng?’
Dorethea van Hellendoorn trok haar schouders op.
‘Ik weet niet welke verdeelsleutel vader hanteerde,’ antwoordde ze bedachtzaam. ‘Daar… daar hebben we nooit over gesproken.’
De Cock beluisterde enige wrevel. De oude rechercheur plukte aan zijn onderlip.
‘Kent u alle lieden… geleerden… wetenschappers, die uw vader in zijn Brain Trust had samengebracht?’
Het meisje schudde haar hoofd.
‘Er was een vaste kern,’ legde ze uit, ‘maar verder wisselde de samenstelling van de groep al naargelang het probleem.’
2
Tot het gereedschap van een dactyloscoop behoren een dassenharen kwast en aluminiumpoeder.