De Cock boog zich naar haar toe.
‘Die vaste kern?’
Dorethea van Hellendoorn verschoof iets op haar stoel.
De vraagstelling maakte haar zichtbaar onrustig.
‘Daar weet ik niet veel van,’ sprak ze onzeker. ‘Ik… eh, ik heb van die kern eens twee heren ontmoet… een paar maanden geleden… in het kantoor van vader. Dat waren de professoren Van Wateringen en Van Haastricht. Maar vraag mij niet wat zij deden… op welk vakgebied zij opereerden.’
De Cock leunde in zijn stoel achterover. Ontspannen. Het onderwerp Brain Trust liet hij rusten.
‘Wat gaat u verder doen?’ vroeg hij vriendelijk.
De jonge vrouw zuchtte.
‘Terug naar Enschede, naar de campus. Mijn studie afmaken.’
De Cock glimlachte.
‘Dat begrijp ik. Maar er zal nu toch… in verband met de dood van uw vader… eerst het een en ander moeten worden geregeld. De begrafenis… de afwikkeling van de boedel… de…’ De oude rechercheur maakte zijn zin niet af.
Het gezicht van Dorethea van Hellendoorn versomberde en verstarde tot een masker. Haar helgroene ogen vonkten kwaadaardig.
‘Ik wil haar niet zien,’ sprak ze scherp. ‘Ik wil geen confrontatie met haar. Onder geen beding. Laat zij alles maar regelen.’
‘Uw moeder?’
Dorethea van Hellendoorn knikte heftig.
‘En dan hoop ik innig,’ sprak ze bitter, ‘dat ze aan de rand van zijn graf van wroeging sterft.’
4
Toen Vledder in het politiebureau aan de Warmoesstraat de grote recherchekamer binnenstapte, keek De Cock vragend naar hem op. ‘Heb je haar netjes naar de trein gebracht?’
De jonge rechercheur knikte.
‘Heel netjes.’ Hij maakte glimlachend een weids gebaar. ‘Pal aan haar zijde… lopend door Amsterdams misdadige binnenstad… als een waakzame en strijdbare chaperon langs vuige verkrachters, sluwe tasjesdieven en loerende zakkenrollers.’
De Cock lachte om de gezwollen toon.
‘Moest ze nog een kaartje kopen?’ vroeg hij nuchter.
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ze had een dagretour eerste klas Hengelo-Amsterdam. Dat heeft ze mij laten zien.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Vroeg je erom?’
‘Nee. Ze deed het spontaan… uit eigen beweging. Ze haalde het uit een zak van haar jack. Het was wat verkreukeld. “Kijk,” zei ze, “dat is goedkoper dan twee keer een enkele reis.”’
‘Het kaartje droeg de datum van vandaag?’
‘Ja.’
‘En toen?’
Vledder maakte een schouderbeweging.
‘In een verder lege coupé heb ik nog enige minuten tegenover haar gezeten tot de trein vertrok.’
‘Heeft ze nog iets gezegd?’
Vledder liet zich in de stoel achter zijn bureau zakken. ‘Ik… eh, ik vond haar opvallend kalm,’ sprak hij weifelend. ‘Ongewoon na zo’n toch gruwelijke ervaring. Het was alsof ze de gewelddadige dood van haar vader nu al had verwerkt. “Ik kom niet meer in Amsterdam terug,” zei ze. “Ik ga beslist niet naar zijn begrafenis. Ik wil mijn moeder nooit meer zien en van vader heb ik al voor eeuwig afscheid genomen.”’
De Cock schudde afkeurend zijn hoofd.
‘Dat is niet goed,’ sprak hij somber. ‘Zo snel, zo abrupt mag men emoties niet verdringen. Dat geeft later toch problemen en lange naweeën.’
Vledder haalde zijn schouders op.
‘Ik wist ook niet hoe ik haar moest opvangen,’ sprak hij zuchtend. ‘Ik heb oprecht geprobeerd om haar te troosten, maar ze sloot zich volkomen af voor elk blijk van medeleven of begrip. Toen ik bij het afscheid in de trein tegen haar zei, dat de mogelijkheid bestond dat wij in verband met ons onderzoek haar nog eens zouden willen benaderen, antwoordde ze heel rustig en gelaten dat ze wel bereid was om ons beiden op de campus van de universiteit te ontvangen.’
De Cock grinnikte.
‘Toch aardig.’
Vledder knikte.
‘Geloof me,’ sprak hij lachend, ‘dat zei ze in alle ernst. “Na de dood van mijn vader heb ik in Amsterdam niets meer te zoeken.”’
De Cock wreef zich achter in zijn nek.
‘Dorethea van Hellendoorn,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘is nog niet van ons af.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Hoe… eh, hoe bedoel je dat?’ vroeg hij verward. ‘Verdenk je haar? Denk je dat Dorethea van Hellendoorn zelf iets met de gewelddadige dood van haar vader te maken heeft?’
‘Ik wil toch haar alibi wel natrekken.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Haar alibi?’ vroeg hij verwonderd.
‘Ja.’
‘Voor wanneer?’
‘Woensdagavond.’
‘Gisteravond?’
In Vledders stem klonk ongeloof.
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Jij was er vanmorgen niet bij, maar de lijkstijfheid was algemeen. Toen op verzoek van dokter Den Koninghe de broeders van de Geneeskundige Dienst Hermanus van Hellendoorn uit zijn bureaustoel tilden en op de vloer legden, vormde zijn bovenlijf met zijn onder- en bovenbenen een omgekeerde Z-houding. Die algehele lijkstijfheid wordt pas zo’n zes tot acht uur na de dood bereikt. Dat betekent dat Hermanus van Hellendoorn vrijwel zeker gisteravond, dus woensdagavond, werd vermoord.’
Vledder kneep zijn ogen half dicht.
‘Dan zou Dorethea van Hellendoorn gisteravond na haar daad naar de campus van de universiteit terug zijn gereisd om vanmorgen opnieuw naar Amsterdam te komen om ons aan de Warmoesstraat te vertellen dat haar vader zal worden vermoord… waarna ze zelf de moord ontdekt.’ De jonge rechercheur trok een grimas. ‘Dat is knap geraffineerd.’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Onmogelijk?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Zeker niet. Maar daar is toch flink wat koelbloedigheid voor nodig.’
‘En die acht je bij haar niet aanwezig?’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Ze is nog zo jong.’
De Cock negeerde de opmerking. De grijze speurder vouwde zijn handen en boog zich iets naar voren.
‘Wat mij zo intrigeert,’ sprak hij wrevelig, ‘is het beeld dat zij van haar vader schetst. Dat klopt van geen kant.’
‘Hoezo?’
De Cock pakte een notitie uit de lade van zijn bureau.
‘Ik heb het opgeschreven.’ De oude rechercheur legde zijn aantekeningen voor zich neer. ‘Vader, zo zegt Dorethea van Hellendoorn, is een in zichzelf gekeerd man, die volkomen opgaat in zijn werk. Zacht, sensibel, maar volkomen blind voor de dingen om zich heen. Ook zegt ze: in relatie tot mensen is vader niet zo sterk. Erg terughoudend. Ik denk dat hij voortdurend bang is om gekwetst te worden.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Zulke mensen zijn er toch? Ik vind het een vrij redelijke karakterbeschrijving.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Als wij na het ontdekken van de moord in restaurant Lotus aan de Binnen Bantammerstraat Brain Trust ter sprake brengen, is diezelfde vader plotseling een heel andere man. Dorethea van Hellendoorn zegt dan van hem… geen wetenschapper die zich opsloot in een ivoren toren. Vader had een zakelijk instinct en vond het vergaren van bezit geen besmette bezigheid. Die zachte, terughoudende, sensibele, in zichzelf gekeerde Hermanus van Hellendoorn, die voortdurend bang was om gekwetst te worden, een man die volkomen blind was voor de dingen om zich heen… had vele contacten met het bedrijfsleven, kwam op het fantastische idee van een Brain Trust, belegde vergaderingen, bracht wetenschappers samen, coördineerde kennis… maakte die te gelde… was een zakenman en een geboren leider.’ De grijze speurder legde zijn notitie terug in de lade van zijn bureau en keek op.
‘Beste Dick Vledder, dat zijn volgens mij twee totaal van elkaar verschillende mensen.’