De jonge rechercheur gebaarde voor zich uit.
‘Misschien was die Hermanus van Hellendoorn wel een soort luipaardmens… geestelijk gevlekt… een man die zich steeds anders voordeed. Ik heb wel eens gelezen dat er dergelijke mensen bestaan… mensen met een gespleten persoonlijkheid die…’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder maakte zijn zin niet af. Hij pakte de hoorn van het toestel en luisterde. Na luttele seconden legde hij de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem aan.
‘Wie was dat?’
Vledder wees met zijn vinger naar de vloer.
‘De wachtcommandant… Jan Kusters. Beneden voor de balie staat een vrouw, die dringend de hulp van de recherche inroept.’
De Cock strekte een open hand naar hem uit.
‘Waarvoor?’
Vledder zuchtte.
‘Ze zegt dat haar man gisteravond niet is thuisgekomen… hij heeft niet thuis geslapen. Dat was volgens haar nog nooit eerder voorgekomen. Ze heeft vanmorgen zijn kantoor gebeld, maar de telefoon wordt niet opgenomen. Ze is nu bang dat er iets ernstigs met haar man is gebeurd.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Hoe heet die vrouw?’
Vledder trok zijn gezicht strak.
‘Sybille… Sybille van Hellendoorn.’
De Cock keek gespannen toe hoe de vrouw van de deur naar zijn bureau schreed. Kalm, waardig, met een iets ingehouden tred. Ze droeg een felrood, fraai gesneden mantelpakje van een losse tweed, dat haar slanke figuur accentueerde. Lang, goudblond haar golfde tot op haar schouders. De grijze speurder schatte haar achter in de dertig, maar besefte dat het raffinement van haar kleding en haar make-up de waarde van zijn schatting stellig beïnvloedde. Maar van één ding was de oude rechercheur overtuigd: Sybille van Hellendoorn was een aantrekkelijk vrouw… een opmerkelijke en dominante verschijning.
Pas toen ze pal naast zijn bureau stond, kwam De Cock traag uit zijn stoel overeind. Het was een pose om aan te geven dat hij niet onder de indruk was.
Sybille van Hellendoorn keek hem aan. Koel, hooghartig. Ze had, zo stelde de oude rechercheur vast, dezelfde helgroene ogen als haar dochter.
‘U bent rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘De Cock… eh, De Cock met ceeooceekaa,’ antwoordde hij kalm. ‘Ik stel er prijs op dat mijn naam goed wordt gespeld.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
In de helgroene ogen van de vrouw glom verwondering.
‘Heeft die politieman beneden u dan niet ingelicht?’ vroeg ze hautain. ‘Ik heb toch gehoord wat hij door de telefoon heeft gezegd.’
De Cock veranderde van tactiek. Hij schonk haar een glimlach en gebaarde hoffelijk naar de stoel naast zijn bureau. ‘U bent Sybille van Hellendoorn,’ opende hij vriendelijk, ‘en u maakt zich zorgen over het welzijn van uw echtgenoot.’
‘Exact.’
‘Hebt u een bijzondere reden voor uw ongerustheid?’
Sybille van Hellendoorn reageerde geprikkeld.
‘Herman is vannacht gewoon van huis weggebleven,’ sprak ze snel. ‘Dat is voor het eerst sinds ons huwelijk.’
‘Bent u al lang getrouwd?’
‘Ruim twintig jaar.’
‘Onenigheid?’
‘Met wie?’
‘Tussen u beiden?’
Sybille van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Zeker niet. Herman en ik hebben… dat mag ik wel zeggen… een harmonisch huwelijk… met uiteraard ruimte voor een persoonlijke ontplooiing.’
De Cock vouwde zijn handen.
‘Een andere vrouw?’
‘Herman?’
‘Ja.’
Om de mond van Sybille van Hellendoorn gleed een medelijdend, smadelijk lachje.
‘Onzin,’ reageerde ze luchtig. ‘Er moet iets met hem zijn gebeurd. En ik wil dat u dat onderzoekt.’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘U bent al op zijn kantoor geweest?’
Sybille van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Ik heb gebeld… een paar maal. De telefoon wordt niet opgenomen.’
‘Waar woont u privé?’
‘Aan de Zuidelijke Wandelweg… dichtbij de Amstel.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Is het niet mogelijk dat uw man plotseling op reis is gegaan… voor zaken… familiebezoek?’
Sybille van Hellendoorn schudde opnieuw haar hoofd. Feller. ‘Dan had Herman mij dat verteld… was ik met hem meegegaan. Herman gaat nooit alleen ergens heen.’
De Cock wreef nadenkend over zijn brede kin. Zijn scherp verstand zocht een opening… een inleiding tot een droevige mededeling. Hij vond die in de verleden tijd.
‘Had… eh, had uw man vijanden?’
Sybille van Hellendoorn keek hem wantrouwend aan.
‘Waarom vraagt u dat?’
De Cock boog zich iets naar voren en lette scherp op haar reactie.
‘Omdat… eh, omdat,’ sprak hij weifelend, ‘wij uw man vanmorgen dood in zijn bureaustoel hebben aangetroffen.’
Haar ogen werden groot en haar mond zakte half open.
‘Dood?’
De Cock knikte met langzame hoofdbewegingen.
‘Vermoord.’
Sybille van Hellendoorn sloot haar ogen. Haar lichaam wiegelde op haar stoel en haar armen hingen slap naar beneden. Traag gleed haar handtasje van haar schoot op de vloer.
Vledder kwam uit zijn stoel overeind en rende geschrokken toe. De jonge rechercheur hield haar vast en keek De Cock verwijtend aan. ‘Kon het niet anders?’ siste hij tussen zijn tanden.
De grijze speurder reageerde niet. Scherp analyserend, uiterlijk onbewogen, volgde hij de reacties van Sybille van Hellendoorn. Om onverklaarbare redenen ontbraken bij hem gevoelens van medelijden… van medeleven. De vrouw was hem niet sympathiek. Integendeel. Er was iets aan die mooie Sybille van Hellendoorn, aan haar optreden, haar verschijning, haar dominerend gedrag, dat hem tegenstond… waarvan hij gruwde.
De Cock hield zijn onderzoekende blik onafgebroken op Sybille van Hellendoorn gericht. Hij trachtte zijn gevoelens van afkeer voor de vrouw te toetsen aan zijn verstand. Het lukte niet. Zijn gevoelens lieten zich verstandelijk niet onderbouwen. Ze bleven ongerijmd en ongegrond.
Maar langzaam groeide in de oude rechercheur begrip voor de haat die dochter Dorethea jegens haar moeder koesterde.
Sybille van Hellendoorn deed haar ogen open. Ze waren droog en schenen nog heller groen dan voorheen. Haar korte blik naar De Cock was koel en om haar mond lag een wrange trek. Met bruuske bewegingen duwde ze Vledder van zich af.
‘U kunt mij loslaten,’ sprak ze scherp. ‘Ik ben er weer.’
De Cock vroeg zich af of ze werkelijk enige seconden buiten bewustzijn was geweest. Het ergerde hem dat hij dat niet goed kon doorzien. De kleur van haar gelaat was door haar zware make-up niet waarneembaar.
Sybille van Hellendoorn bukte zich en raapte haar tasje van de vloer. Daarna keek ze naar De Cock op.
‘Herman is dood?’
‘Ja.’
‘Vermoord?’
‘Inderdaad.’
‘Hoe?’
De Cock weifelde even. De oude rechercheur vroeg zich af hoe openhartig hij kon zijn. ‘Iemand… eh, iemand joeg hem een paar kogels in zijn borst.’
De blik van Sybille van Hellendoorn vernauwde.
‘En dat wist u al,’ sprak ze scherp, ‘op het moment dat ik hier binnenkwam?’
De Cock knikte gelaten.
‘Dat wist ik, ja.’
De vrouw klemde haar lippen op elkaar.
‘En toch stelt u mij een reeks onzinnige vragen… of er redenen bestonden voor mijn ongerustheid… hoe lang ik was getrouwd… of ik onenigheid had met mijn man… of er een andere vrouw in het spel was… of mijn man misschien op reis was.’ Haar stem droop van puur sarcasme. ‘En dat terwijl u allang wist dat Herman was vermoord.’
De Cock reageerde niet direct. Hij keek haar secondenlang strak aan. Zijn breed gezicht was een stalen masker, waarop geen enkele emotie trilde. Het sarcasme van de mooie Sybille van Hellendoorn verbaasde de grijze speurder niet. Hij had totaal geen moeite met haar felle reactie. Haar repliek beantwoordde volkomen aan het verwachtingspatroon dat hij zich tijdens het onderhoud van haar had gevormd.