De oude rechercheur zette voorzichtig zijn beide ellebogen op het blad van zijn bureau en vouwde zijn handen.
‘Mevrouw Van Hellendoorn,’ sprak hij kalm, bijna plechtig, ‘het was mijn plicht om u in te lichten omtrent het lot van uw man. Aan die verplichting heb ik inmiddels voldaan. Mocht u bezwaren hebben tegen het moment dat ik daarvoor koos, dan spijt mij dat.’
Hij zweeg even en veranderde van toon.
‘U moet bedenken, dat het als rechercheur ook mijn taak is om de moordenaar of moordenares van uw man op te sporen. En daartoe diende mede die reeks… naar uw gevoel… onzinnige vragen.’
Sybille van Hellendoorn schonk hem een spottend lachje.
‘U verdenkt mij… van moord op mijn man?’
De Cock haalde even diep adem.
‘Ik zoek naar het waaróm van de moord op uw man… naar een motief.’ De grijze speurder keek naar haar op. ‘Hebt u zo’n motief?’
‘Belachelijk.’
De Cock reageerde onbewogen.
‘Hebt u een motief voor de moord op uw man?’ drong hij aan.
Sybille van Hellendoorn stak vertwijfeld haar beide handen omhoog.
‘Wat moet ik? Moet ik hier echt op antwoorden?’
‘Ja of nee.’
Sybille van Hellendoorn schudde haar hoofd.
‘Natuurlijk heb ik geen motief voor de moord op mijn man. Dat is dwaasheid.’
De Cock schonk haar een milde glimlach.
‘Waar was u gisteravond?’
Sybille van Hellendoorn toonde enige verwarring.
‘Gisteravond?’
De Cock knikte.
‘Woensdag.’
De blik van de vrouw verhelderde.
‘Woensdag… Woensdagavond… dat is mijn bridgeavond. Dan speel ik bridge met een paar dames.’
‘Zo ook gisteravond?’
Sybille van Hellendoorn knikte heftig.
‘De dames zullen u dat zeker willen bevestigen.’
5
Vledder gebaarde achter zich naar de deur van de grote recherchekamer. Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een uitdrukking van opperste verbazing. ‘Je hebt haar laten gaan,’ riep hij verwijtend. ‘Je hebt haar gewoon laten gaan.’
De Cock keek naar hem op.
‘Wat had ik dan moeten doen?’ vroeg hij verongelijkt. ‘Had ik Sybille van Hellendoorn moeten arresteren als verdacht van moord op haar man?’
Vledder zuchtte omstandig.
‘Je had haar in ieder geval kunnen zeggen, dat haar dochter Dorethea ervan overtuigd is dat zij die moord op haar geweten heeft.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik heb er bewust over gezwegen,’ reageerde hij wat vermoeid. ‘Je moet tegenstellingen tussen mensen niet aanscherpen. Zeker niet in een verhouding moeder-dochter.’
Vledder grijnsde.
‘Dacht jij dat er nog een verzoening tussen die twee mogelijk is?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ik kan niet in de toekomst zien.’ De oude rechercheur zweeg even. ‘Het is mij inmiddels wel duidelijk geworden,’ ging hij verder, ‘wat de oorzaak van die tegenstelling is. Sybille van Hellendoorn is een dominante figuur… te indringend naar mijn gevoel… te heerszuchtig… een vrouw die eenieder aan zich ondergeschikt wil maken. Ik ben ervan overtuigd, dat dochter Dorethea altijd sterk onder haar juk heeft geleden.’
‘Vandaar die haat jegens haar moeder?’
De Cock knikte.
‘Ik betrapte mijzelf erop, dat het gedrag van Sybille van Hellendoorn mij op een bepaald moment mateloos irriteerde… dat ik een hekel aan haar kreeg. Ik heb geprobeerd dat zo snel mogelijk van mij af te zetten. Je mag als rechercheur dergelijke gevoelens nooit laten meespelen.’
Vledder glimlachte fijntjes.
‘Ik vond anders de manier waarop jij Sybille van Hellendoorn duidelijk maakte dat haar man was vermoord, niet bepaald zachtzinnig.’
‘Ik was benieuwd naar haar reactie op dat bericht. Daarom koos ik voor een schokeffect.’ De grijze speurder maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Die ernstige beschuldiging van dochter Dorethea hing daarbij toch in mijn gedachten.’
‘En?’
‘Wat bedoel je?’
‘Blijft er nog iets over van die beschuldiging?’
De Cock schoof zijn onderlip naar voren.
‘Als de dames van de bridgeclub haar alibi bevestigen,’ antwoordde hij achteloos, ‘kunnen we haar als verdachte schrappen.’
‘Wil je dat vanavond nog doen?’
‘Wat… haar alibi natrekken?’
‘Ja.’
De Cock schudde zijn hoofd. Hij kwam traag uit zijn stoel overeind en sjokte in zijn zo typische slenterpas naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen?’
De Cock plooide zijn gezicht in een milde grijns.
‘Naar de Barndesteeg… naar het intieme etablissement van mijn dierbare vriend Smalle Lowietje. Begrijp je… mijn droge keel dorst naar een cognackie.’
Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in het wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn handjes langs zijn morsig vest en begroette de grijze speurder uitbundig.
‘Welkom, welkom,’ kirde hij. ‘Een tijd niet gezien. Ik ben echt blij dat ik je weer gezond van lijf en leden voor mij zie.’
In zijn stem trilde oprechte bezorgdheid.
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Hoezo?’
Smalle Lowietje gebaarde achteloos.
‘Ik houd in de buurt soms mijn hart vast,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Er lopen tegenwoordig zoveel van die schreeuwerige jongens openlijk met een blaffer tussen hun broekriem rond, dat ik mij erover verbaas dat er niet voortdurend op elke hoek van de straat een lijk ligt… lekgeschoten. Geloof me, Amsterdam kent tegenwoordig meer revolverhelden dan het Wilde Westen van Amerika ooit heeft opgeleverd.’
De Cock lachte hartelijk.
‘Volgens mij overdrijf je schromelijk.’
Lowie bracht met een theatraal gebaar zijn rechterhand voor zijn smalle borst. ‘Ik bezweer het je,’ sprak hij ernstig, ‘het loopt de spuigaten uit.’
De Cock slenterde naar het einde van de bar en hees zich op zijn vertrouwde plekje op een kruk. Vledder nam lenig naast hem plaats.
De tengere caféhouder liep achter de bar mee en keek De Cock nog eens aan. De ernstige uitdrukking op zijn gezicht vergleed. Zijn vriendelijk muizensmoeltje glom weer van genegenheid.
‘Hetzelfde recept?’
Zonder op antwoord te wachten, dook hij aalglad onder de tapkast en kwam boven met een fles pure Franse cognac Napoleon, die hij speciaal voor de oude rechercheur gereserveerd hield. Met een liefdevol gebaar beroerde hij het etiket, zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in.
De Cock keek glimlachend toe. Hij hield van die momenten. Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in zijn hand en snoof. Op zijn breed gezicht vol groeven verscheen een glans van opperste verrukking. Omzichtig nam hij een slok en liet het vocht genietend door zijn dorstige keel glijden.
De oude rechercheur zette zijn glas neer en boog zich over de bar naar Lowie. ‘Heb jij wel eens van Brain Trust gehoord?’
Smalle Lowietje knikte.
‘Dat is een groepje exclusieve geleerden, die een zekere Van Hellendoorn om zich heen heeft verzameld.’ De caféhouder duimde over zijn schouder. ‘Hij heeft zijn kantoor hier niet ver vandaan… aan de Binnenkant, vlak bij de Montelbaanstoren.’
De Cock keek hem verrast aan.
‘Is dat zo algemeen bekend?’
Smalle Lowietje maakte een schouderbeweging.
‘Als caféhouder hoor je nog eens wat,’ sprak hij achteloos. ‘Die man schijnt zich serieus met uitvindingen bezig te houden.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Hij is dood.’
‘Wie?’
‘Die Van Hellendoorn.’
‘Dood?’
De Cock knikte.
‘Vermoord in zijn kantoor.’
De mond van Smalle Lowietje viel half open.
‘Heeft… heeft hij het toch gedaan?’ stamelde hij.
De Cock boog zich nog verder naar voren.
‘Wie?’
‘Mooie Karel… hij zei dat hij het zou doen.’