Выбрать главу

‘Ik ben maar niet dichterbij gekomen om geen sporen uit te wissen. De jonge vrouw die hem vond, zei dat de man niet meer leefde. Daar ben ik maar van uitgegaan. Ik heb hem ook niet meer zien bewegen.’ Hij grinnikte alsof hij net een grap had verteld. ‘Die twee stokjes op zijn rug zijn volgens mij van het koord waarmee hij is gewurgd.’

De Cock knikte.

‘Goed opgemerkt,’ sprak hij lovend, waarna hij het vertrek betrad.

Vledder liep hem op zijn tenen na. De Cock slofte voorzichtig om de leren fauteuil heen en keek strak in het dode gelaat van het slachtoffer. Het was geen prettige aanblik. Het gezicht was door de strangulatie gezwollen. De wijd opengesperde ogen staarden in het niets en de tong stak half uit de mond. Vledder, achter hem, hijgde in zijn nek.

‘Het is die Van Maathuizen van modehuis Verbruggen.’ De Cock knikte.

‘Met een recept op een van de revers van zijn colbert.’

Bram van Wielingen kwam met zijn aluminium koffertje in de hand dreunend het vertrek in.

De Cock keek hem verwonderd aan.

‘Ben je er nu al?’

Bram van Wielingen knikte.

‘Ik was net klaar met fotograferen bij een forse kraak op de Vijzelgracht toen de melding van deze moord binnenkwam. En hier ben ik, want eigenlijk wil ik zo wel naar huis.’ Het klonk niet aardig. Hij zette zijn koffertje in een lege fauteuil en liep naar het slachtoffer.

‘Verrek,’ riep hij getroffen, ‘deze heeft ook een recept opgeprikt gekregen.’

Hij boog zich iets naar het slachtoffer toe.

‘Pede poena claudo,’ las hij hardop. Hij kwam weer overeind en keek naar De Cock.

‘Dezelfde tekst als gisteren.’

De oude rechercheur knikte.

‘Alleen staat er nu na het Latijnse pede poena claudo: Dit is de tweede. Ook de rest van de tekst is aangepast. Daar staat nu: Ook deze vent is door mij persoonlijk met plezier gewurgd. Zodat ook zijn verrotte ziel tot in eeuwigheid in de hel kan branden.’ Bram van Wielingen grinnikte.

‘Een simpele ziel.’

‘Wie?’

‘De dader. Hij of zij had toch wel wat meer variatie in die tekst kunnen aanbrengen.’

De Cock gromde.

‘En liefst ook wat meer informatie… waarom had het slachtoffer een verrotte ziel en waarom moet hij tot in eeuwigheid in de hel branden?’

Bram van Wielingen gniffelde.

‘Als hij je het motief op een briefje gaf, had jij het een stuk makkelijker. De dader had dan net zo goed zijn volledige naam op het recept kunnen vermelden.’

De Cock trok een grijns.

‘Ja, Bram, en het allerliefst heb ik dat de dader na zijn daad geduldig naast het lijk van zijn slachtoffer blijft staan tot ik ter plaatse ben en dan luid roept: mijn naam is Piet Jansen en ik heb deze man vermoord. Hier hebt u het pistool waarmee ik hem door zijn hersens schoot.’

Bram van Wielingen liep naar zijn koffertje en pakte zijn Hasselblad.

‘De Cock,’ zei hij, ‘en weet je wat mijn wens daarbij is?’

‘Nou…’

‘Dat dat om vijf uur ’s middags is! Want het is toch weer bar vanavond. Maar goed, als moordenaars niet meer zo geheimzinnig hun identiteit mogen versluieren, dan hadden we geen rechercheurs meer nodig. En van jou had ik dan helemaal geen last meer.’

De Cock liep grommend bij Bram van Wielingen vandaan en slofte naar Vledder, die in een hoek van het vertrek de inhoud van een secretaire doorzocht.

‘Al wat gevonden?’

Vledder zuchtte.

‘Als ik al de paperassen uit deze secretaire zou moeten doorsnuffelen, had ik minstens een maand nodig.’ De Cock gebaarde om zich heen. ‘Neem jij het hier verder over. Niemand heeft me hier nodig. Vraag of Bram van Wielingen het receptenbriefje met een pincet in een schone envelop wil stoppen. Geef het hem niet mee.’

Vledder schudde zijn hoofd.

‘Geen jodiumdampen en geen onderzoek?’

De Cock maakte een afwerend gebaar.

‘Jodiumdampen vernietigen misschien juist die dingen die ik hoop te vinden.’

‘En dat is?’

De Cock wreef met zijn vlakke hand nadenkend over zijn brede gezicht.

‘Ik wil,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘bij de mensen van het gerechtelijk laboratorium in Rijswijk eens informeren of er een mogelijkheid bestaat om via dat briefje een… eh, een dna-profiel van de dader te maken.’

Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Ze kunnen veel, maar van zo’n papiertje?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘We kunnen het ze toch vragen.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Van minuscule hoeveelheden zweet of lichaamsvet kan dat tegenwoordig. Je hebt gelijk. Laten we het proberen. Mogelijk heeft de dader tijdens het schrijven van de tekst toch het papier geraakt zonder er vingerafdrukken op achter te laten.’

‘Maar wel zweet en vet,’ antwoordde De Cock. ‘In minuscule hoeveelheden.’

Hij draaide zich om en beende in de richting van de deur zonder Van Wielingen te groeten.

Vledder liep achter hem aan.

‘Waar ga je heen?’

De Cock glimlachte.

‘Ik heb het hier wel gezien. Doe dokter Den Koninghe als hij komt van mij de hartelijk groeten.’

Vledder stak zuchtend zijn armen omhoog.

‘Waar ga je op dit uur van de dag nog heen?’ riep hij vertwijfeld. De Cock duimde over zijn schouder.

‘Ik neem die vrouw op de achterbank van de surveillancewagen met onze Golf mee naar de Warmoesstraat om haar te verhoren.’ Vledder keek hem geschrokken aan.

‘Je lijkt wel gek!’

‘Wat nou weer… Is daar iets verkeerds aan?’

Vledder zuchtte.

‘Je weet wat er met mij is gebeurd,’ sprak hij waarschuwend. ‘Pas maar op, dat die vrouw ook jou na de rit niet van verkrachting beschuldigt.’

9

De Cock hield niet van autorijden. En zeker niet in het donker. Hij had al de grootste moeite om de achteruit van de Golf te vinden. Toen hij eindelijk van de voor hem staande surveillancewagen was bevrijd, reed hij in de verkeerde versnelling van de Herengracht weg. Het was niet druk in de stad. Van een gesprek met de vrouw was in de auto geen sprake, waarschijnlijk was zij net zo blij als De Cock dat ze zonder deuken of butsen de houten steiger achter de Kit bereikten.

In de hal van het politiebureau aan de Warmoesstraat was het op dit uur een drukte van belang. Dronken sloebers, beroofde toeristen en mensen die het bureau als nachtelijk vvv-kantoor zagen, vochten om voorrang aan de balie. De wachtcommandant beheerste de situatie als een kostschooldirecteur. De Cock loodste de jonge vrouw door de krioelende massa de trap op naar de eerste verdieping. In de grote recherchekamer liet hij haar op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Bij de kapstok trok hij kalm zijn regenjas uit en zette zijn oude hoedje af. Hij slofte terug naar zijn bureau. Het was rustig in de recherchekamer. Toen hij op zijn stoel zat, nam hij de tijd om de vrouw eens goed in zich op te nemen. Tijdens de rit vanaf de Herengracht had hij geen woord met haar gesproken en zij had hem ook niets gevraagd. Vermoedelijk had ze hem tijdens zijn gestuntel op de weg niet willen storen.

Ze zag er vermoeid en bleek uit. Hoe kon het anders, na de ontdekking van haar dode vriend, het wachten in de surveillancewagen. Het felle licht in de recherchekamer was onbarmhartig, maar ze was, ondanks het felle licht en het late uur, zo constateerde De Cock met genoegen, een mooie jonge vrouw van een bijna klassieke schoonheid. Hij schatte haar op achter in de twintig. Ze had mooi, lang, golvend blond haar dat tot haar schouders reikte. Haar lichtbruine ogen in het hartvormige gezicht vormden een opwindend contrast met het blonde haar. De vrouw onderging de tastende blik van de grijze speurder gelaten, zonder enig protest in houding of gebaar. Vermoedelijk was ze eraan gewend dat mannen haar starend observeerden. Na een tijdje verscheen er in het licht van haar zachtbruine ogen een kleine verandering.