‘Dat kunnen we hem alsnog vragen. Misschien kent hij bijzonderheden over de fusie die voor ons onderzoek naar de dood van Van Maathuizen van belang zijn.’
De Cock knikte.
‘Dan gaan wij straks naar hem toe.’
‘Wie heeft er belang bij dat Charles Verbruggen van het toneel verdween, en dat er geen fusie tussen de modehuizen tot stand kwam?’ vroeg Vledder zich hardop af.
‘Je bedoelt,’ vroeg De Cock, ‘wie heeft een motief voor deze moorden?’
‘Precies.’
De Cock trok zijn kin iets op.
‘Directeur De Klerk? Wat weten we van die vent? Niet veel meer dan dat Anita de Reus een spiegel in zijn privékantoor liet ophangen.’
Vledder grinnikte.
‘Zodat Mathilde de Graaf zich na haar bezoek uiterlijk ongeschonden aan het publiek kon vertonen.’
‘Indachtig de uitbundige kreten van Anita de Reus, de receptioniste van het modehuis Verbruggen, wordt het ook tijd dat wij die Mathilde samen nog eens onder verhoor nemen… over haar min of meer intieme verhoudingen met Van Maathuizen en De Klerk,’ vond De Cock.
Vledder deed of hij zijn keel schraapte.
‘Eh… en haar klacht bij de zedenpolitie over mijn… eh, mijn ongewenste intimiteiten.’
‘Dat laten we buiten beschouwing, Dick,’ sprak De Cock hoofdschuddend. ‘Neem jij straks contact op met Anita de Reus en vraag of Mathilde alweer op kantoor is verschenen.’ Vledder glimlachte. ‘Dat doe ik met plezier. Misschien heeft ze nog een paar pittige opmerkingen voor mij in petto.’ De jonge rechercheur zweeg even en tikte met een grijns tegen de zijkant van zijn computer.
‘Jij zult er toch aan moeten geloven.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Waaraan?’
‘De computer. Het verhoor van Andrea van Loosduinen heb jij gisteravond alleen gedaan. Daar was ik niet bij. Ik kan dat verhoor moeilijk voor jou schrijven.’
De Cock stak in wanhoop zijn twee brede handen omhoog, tikte zijn korte te dikke vingers tegen elkaar en toonde ze daarna met de toppen naar voren aan Vledder.
‘Volkomen ongeschikt voor de kleine toetsjes van een computer. Dat heet fysieke onmacht. Ik dicteer jou dat verhoor wel.’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik ben niet verantwoordelijk voor jouw ambtseed.’ De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich zoals gewoonlijk ver naar voren om de hoorn op te nemen. ‘Ouderwets rotapparaat,’ steunde hij voordat hij de hoorn tegen zijn oor hield.
De oude rechercheur lette scherp op de gelaatsexpressie van zijn jonge collega die luisterde. Hij wist bij welke uitdrukking er onheil dreigde.
Vledder hield zijn hand voor het spreekgedeelte.
‘Ik heb hier de wachtcommandant aan de lijn. Beneden voor de balie staat een man die jou wil spreken.’
‘Wie is het?’
‘De Klerk.’
De man, die na een schuchter kloppen in de deuropening van de grote recherchekamer verscheen, was kaalhoofdig, klein van gestalte en had een ietwat corpulente habitus. Met korte driftige pasjes kwam hij naderbij. De man moest achter in de veertig zijn, schatte De Cock. Voor een man in het modevak was hij slordig gekleed. Een blauwe spijkerbroek slobberde rond zijn knieën en het leren jack dat hij droeg zat veel te krap om zijn in de jaren kennelijk uitgedijde lichaam.
Bij het bureau van de grijze speurder bleef de man wat verloren staan en keek aarzelend van De Cock naar Vledder en weer terug.
‘Ik… eh, ik ben op zoek naar rechercheur De Cock,’ sprak hij weifelend.
De oude rechercheur kwam uit zijn bureaustoel overeind en stak de man zijn hand toe.
‘Mijn naam is De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ reageerde hij vriendelijk. Hij gebaarde naast zich. ‘En dat is mijn onvervangbare assistent, rechercheur Vledder.’
Na de handdruk wees hij naar de stoel bij zijn bureau.
‘Neemt u plaats en vertel ons… met wie hebben wij het genoegen?’ De man ging wat ongemakkelijk zitten.
‘Ik ben De Klerk… Christiaan de Klerk… onderdirecteur van het modehuis Verbruggen.’ Hij zuchtte diep. ‘En een man in nood.’ Ongelukkig keek hij De Cock en Vledder aan. ‘In welk opzicht?’ vroeg De Cock vriendelijk.
De Klerk verschoof iets op zijn stoel.
‘Ik ben geen streber… geen man die zo nodig op de voorgrond moet staan. Ik heb ook geen leiderscapaciteiten. Ik heb altijd moeite om anderen taken op te dragen. Ik ben gewoon een man die vol ijver en plezier zijn werk doet.’
‘U sprak over nood,’ zei De Cock.
De Klerk zuchtte nog eens, en het leek of hij bij het uitademen kromp.
‘In twee luttele dagen zijn mij de beide mannen tegen wie ik aanleunde, ontvallen.’
‘U bedoelt de heren Verbruggen en Van Maathuizen.’ De Klerk knikte en bleef met een gebogen rug zitten. ‘Een ieder verwacht nu van mij dat ik de leiding van het modehuis op mij zal nemen. En voor die taak ben ik niet toegerust.’ De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘U kunt toch leunen op Mathilde de Graaf, de bekwame secretaresse van wijlen de heer Verbruggen?’ Het was een typische reactie van De Cock, vond Vledder, die het niet altijd eens was met de verhoren van zijn oude collega en daarom meestal stil bleef luisteren.
‘Die is er niet,’ antwoordde De Klerk hoofdschuddend op de vraag.
‘Nog steeds ziek?’
‘Erger.’
‘Wat bedoelt u?’
‘Ze is gewoon verdwenen.’
De Cock keek verbaasd.
‘Verdwenen?’
De Klerk knikte.
‘Ze heeft haar koffertje gepakt en is weggegaan. Haar vrienden, bij wie ze een etage bewoont, weten niet waar ze is. Zelfs haar vader weet niet waar zij is. Hij heeft ook taal noch teken van haar vernomen. De brave man gaat gebukt onder die onzekerheid.’
‘U bent bij hem geweest?’
‘Ik ben naar hem in Hoorn gegaan.’
‘Woont hij daar?’
‘Ja. Ik dacht dat ze zich bij hem schuilhield en ik wilde haar verzoeken om weer naar kantoor te komen om mij te helpen. Zij was de enige mogelijkheid die ik zag om uit de ellende te komen. Ze kent ons bedrijf als geen ander.’
De Cock keek bijna medelijdend naar De Klerk.
‘Mathilde de Graaf woont gewoon thuis bij haar vader in Hoorn?’ vroeg De Cock.
‘Ja, eh… nee, door de week woont ze in Amsterdam op een etage bij vrienden, in de Vierwindenstraat. Maar in de weekenden is ze in Hoorn bij haar vader. Het is onder meer mijn taak om de gegevens van het personeel bij te houden. Daardoor ken ik haar woonadressen.’
De Cock likte even aan zijn droge lippen.
‘Had u een verhouding met Mathilde?’
Vledder grinnikte in zichzelf om deze vraag. Hij dacht aan de mooie Mathilde samen met deze slordige, sneue man. Maar het was De Cock die het verhoor deed en niet hij…
De Klerk schonk hem een droeve grijns.
‘Ik weet dat er onder ons personeel wordt geroddeld, maar ik heb nooit gebruikgemaakt van de diensten van Mathilde de Graaf.’
‘U bedoelt,’ sprak De Cock met gefronste wenkbrauwen, ‘dat Mathilde de Graaf zichzelf dienstbaar aanbood. Ik bedoel… presenteerde zij zich aan u als een soort prostituee in kantoortijd?’ Vledder draaide zich om, anders zou De Cock de lach op zijn gezicht zien. Hij vond het taalgebruik van zijn oude collega, hoe serieus ook bedoeld, niet van deze tijd en daardoor soms komisch.
De Klerk schudde zijn hoofd
‘Het was een overeenkomst.’
‘Met wie?’
‘Met Charles Verbruggen.’
De Cock stak vertwijfeld zijn armen omhoog.
‘Dat begrijp ik niet.’
‘Het is ook een ongewoon verhaal,’ zei De Klerk met een effen stem. ‘Op een dag… nu alweer een paar jaar geleden… ontbood Charles Verbruggen mij en Van Maathuizen op zijn privékantoor. Daar zat ook Mathilde de Graaf. Charles Verbruggen vertelde dat hij van mening was dat wij ons op kantoor prettig zouden moeten voelen. Daarom… als de werkdruk te groot werd en wij behoefte hadden aan enige ontspanning, dan konden Van Maathuizen en ik — zonder tegenprestatie, dus zonder betaling — gebruikmaken van de diensten van Mathilde de Graaf… diensten, die zij alleen bij lichamelijk ongenoegen zou mogen weigeren.’ Nog met het hoofd gebogen hief De Klerk zijn ogen naar de oude rechercheur.