Vledder had meer belangstelling voor de winkels.
Aan het eind van het plein sloeg De Cock rechtsaf, maar Vledder ontdekte een zaak waar hij snel naar binnen wipte en een broodje haring kocht. Al etend haalde hij De Cock in, die links afsloeg, de Grote Noord op. Het was er gezellig druk. Vledder had net zijn broodje op toen hij luid riep:
‘De Cock! Kijk nou!’ Hij wees op de grote etalage van een boekwinkel.
‘Daar lig jij… in grote stapels. Moet je zien.’ Hij schaterlachte. De Cock keurde de etalage geen blik waardig, hij liep onverstoorbaar verder, maar trok wel de kraag van zijn jas hoog op en drukte zijn oude hoedje tot diep over zijn ogen.
Mopperend wendde Vledder zich van de etalage af en volgde de oude rechercheur.
‘Waarom doe je nou zo flauw en loop je door?’
De Cock mompelde wat onverstaanbaars. Het klonk niet aardig. Toen ze na een zwijgende wandeling op een plein aankwamen met een groot standbeeld in het midden, hief de Cock zijn hoofd. Hij wees omhoog naar het beeld.
‘Dat is Jan Pieterszoon Coen. Hij is hier geboren. Hij is de grondlegger van Batavia. Kijk, 1587–1629. Daar staat Dispereert niet, wanhoop niet, dat was zijn lijfspreuk.’
Vledder las de tekst op het voetstuk van de zeeheld, om De Cock even uit te laten puffen. Het plein heet Roode Steen, genoemd naar de rode steen waarop vroeger terechtstellingen werden voltrokken. Ook is het plein het centrale punt van waar uit Hoorn zich heeft ontwikkeld. Aardig plein, mooie panden, vond Vledder. Rechts van hen was het Westfries Museum, links de oude Waag.
‘Mooi plaatsje, hè?’ zei De Cock. ‘Vroeger heel belangrijk. De haven lag op de route naar Amsterdam.’
‘Oké, De Cock, mooi. Maar we zijn niet op excursie,’ zei Vledder. ‘Op naar vader De Graaf.’
Ze liepen verder, de Oude Havensteeg door en kwamen uit op de Vismarkt aan een stil water. Ze liepen eromheen en De Cock zei:
‘Dit is het oudste deel van Hoorn. Als we zo de hoek om zijn zal ik je de Hoofdtoren laten zien, de ingang van de stad vanaf het water. En de scheepsjongens van Bontekoe. De schipper woonde daar,’ en hij wees naar een huis met een koe hoog in de gevel.
Toen Vledder de schepen in de oude haven zag liggen, had hij geen belangstelling meer voor de verhalen van De Cock. En die scheepsjongens hoefde hij ook niet te zien.
De Cock had dat wel door.
‘Hier gaan we linksaf langs het water. In dat buurtje moeten we zijn,’ wees hij.
Vledder was blij dat ze er bijna waren.
Het huis lag aan een stil pleintje. En het juiste nummer hadden ze snel gevonden.
Vledder belde aan.
Het duurde enige tijd voor de deur werd geopend door een man die zwaar op een stok leunde.
De Cock schatte hem op achter in de vijftig. Hij had een vriendelijk open gezicht met vele rimpeltjes rond ogen en mond. Zijn dikke zilvergrijze haren golfden nog uitbundig.
Met een vragende blik in zijn grijze ogen keek hij van De Cock naar Vledder en weer terug.
De grijze speurder bracht zijn beminnelijkste glimlach.
‘Mijn naam is De Cock. De Cock met… eh, ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘Dat is mijn collega Vledder. Wij zijn als rechercheurs verbonden aan het politiebureau aan de Warmoesstraat in Amsterdam.’
De man schrok.
‘Recherche?’ vroeg hij.
De Cock knikte.
‘U… eh, u bent meneer De Graaf… Herman?’
De man glimlachte.
‘Goed geraden.’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Het staat op het naambordje naast uw deur. Maar via Smalle Lowietje van de Achterburgwal zijn we op uw naam gekomen. Hij sprak heel lovend over u… vond het jammer dat u naar Hoorn bent verhuisd en niet meer zo frequent in zijn etablissement komt. Hij had er wel begrip voor nu u wat minder valide bent geworden.’
De man grinnikte.
‘U hebt zich goed laten voorlichten.’
‘We willen even met u praten,’ sprak De Cock vertrouwelijk. De Graaf deed een stap opzij.
‘Kom er in. Zin in een bak koffie?’
‘Graag. Politiemensen zijn van nature koffieleuten.’ Herman de Graaf ging hen voor naar een gezellige huiskamer met in het midden twee rijen stoelen aan een grote ovale tafel. ‘Zoek maar een plekje,’ riep hij joviaal en liep zelf door naar de keuken.
De Cock ging met een zucht op een van de stoelen aan de tafel zitten en legde zijn hoedje naast zich op de vloer. Hij blikte om zich heen. De enige luxe die hij kon ontdekken was een groot plat televisiescherm op ooghoogte aan de muur, omringd door enkele kleine boxen. Verder was de inrichting van het vertrek uiterst sober.
Vledder liep een rondje om de tafel voordat hij naast De Cock plaatsnam.
Even later kwam De Graaf binnen en zette voorzichtig een blad met kopjes en koffie op de tafel. Voordat hij ging zitten schonk hij zijn bezoek in.
De Cock nam twee klontjes, de melk liet hij staan.
‘Bent u alleen thuis?’ opende de oude rechercheur.
De Graaf knikte.
‘Zoals gewoonlijk onder schooltijd.’
‘Zoals Smalle Lowietje het uitdrukte, had u een hok vol kinderen,’ sprak De Cock met een lach.
‘Mijn eerste vrouw was lief en erg vruchtbaar. Ze werd al zwanger als ik naar haar keek. Acht prachtige kinderen in zestien jaar.’
De Graaf wuifde om zich heen.
‘Er zijn er al vier het huis uit, die studeren, twee in Groningen en twee doen Wageningen. De jongeren weten nog niet wat ze willen. Ze zitten op het lyceum en de havo.’
De Cock keek hem fronsend aan.
‘Dat kost toch een bult geld om al die kinderen te laten studeren?’ De Graaf knikte. ‘De studie van Mathilde, mijn oudste, heb ik nog zelf kunnen financieren. Toen ze haar rechtenstudie had voltooid kreeg ze gelukkig een fantastische baan bij het modehuis Verbruggen aan de Nieuwezijds Voorburgwal in Amsterdam.’
‘Als ik goed ben geïnformeerd… met van aanvang aan ook een fantastisch salaris,’ vulde De Cock aan.
De Graaf zuchtte.
‘Mathilde was erg aan mijn eerste vrouw gehecht. Op haar sterfbed heeft Mathilde haar plechtig beloofd de mannen voorlopig uit haar buurt te houden.’
‘Waarom?’ vroeg De Cock met geveinsd onbegrip.
De Graaf spreidde zijn handen.
‘Om de kinderen van mijn vrouw — dus al haar broers en zusters — voor het leven een goede start te geven.’
‘Mathilde betaalt hun studie,’ stelde De Cock vast.
De Graaf zuchtte opnieuw.
‘En wat daar zo bij komt aan kosten. Ze heeft ermee ingestemd dat ik haar geld beheer. Ik ben er mij terdege van bewust dat het haar geld is. Geloof me, ik probeer een goede rentmeester te zijn.’
Hij wees naar het platte televisiescherm aan de muur.
‘Toen mijn oude toestel het begaf,’ sprak hij somber en met een ondertoon van verontschuldiging, ‘heb ik mij, uiteraard met toestemming van Mathilde, dat fraaie scherm aangeschaft. Ik kom door mijn invaliditeit de deur bijna niet meer uit. Televisie is voor mij een uitkomst. En een mooi groot beeld is een weldaad.’
De Cock glimlachte.
‘Herman,’ sprak hij warm, ‘ik gun het je.’
De Cock nam een kleine pauze. Hij schonk zich nog eens in. Ook Vledder en Herman de Graaf namen nog een kopje koffie. Na een paar slokken schoof de oude rechercheur zijn kopje iets van zich af.
‘Ik wilde inzake ons onderzoek graag nog eens met Mathilde spreken. De dood van Charles Verbruggen roept nogal wat vragen op. U zult vanmorgen van de heer De Klerk hebben vernomen dat ook de heer Van Maathuizen gisteravond in zijn woning werd omgebracht. Deze moorden lijken op elkaar. Wij hopen dat Mathilde ons nog enig licht in deze duistere affaire kan verschaffen.’