Выбрать главу

De Cock knikte traag en herhaalde het betoog dat hij tegen Vledder had gebruikt.

‘Ik heb mij vroeger uit nieuwsgierigheid wel eens in Latijnse spreuken verdiept. Ik geef toe… een vrij onnozele hobby. Pede poena claudo betekent letterlijk: straf met kreupele stappen… wat zo ongeveer wil zeggen… een straf die laat, te laat, op de misdaad volgt.’

‘Vreemd.’

De Cock zuchtte.

‘Ik heb zo’n begeleidend schrijven bij een moord niet eerder meegemaakt.’

‘Ik ook niet. De mensen worden steeds gekker. En dat heeft met ouderdom niets te maken.’

De Cock negeerde de opmerking van de fotograaf en wees.

‘Ik wil dat je het receptenblaadje een paar maal zo professioneel fotografeert, dat de tekst duidelijk leesbaar blijft.’ Van Wielingen knikte met een grijns.

‘Doe ik voor jou.’ Hij bukte zich en bekeek het papiertje eens goed. ‘Dokter Jan van Aken uit Purmerend,’ las hij. ‘Heeft hij het gedaan?’

De Cock ging er niet op in.

‘Ik zal het nodig hebben voor een uitgebreid onderzoek door een grafoloog. Ik hoop dat die in staat zal zijn om uit het handschrift karaktereigenschappen van de dader of daderes op te maken.’ Van Wielingen glimlachte.

‘En als het je lukt om de dader te identificeren, kan je als bewijsmiddel nog een vergelijkend handschriftonderzoek laten doen.’ De Cock wees opnieuw naar het papiertje.

‘Dat originele receptenbriefje moet je straks maar meenemen naar het lab op het hoofdbureau. Misschien is de dader of daderes onzorgvuldig geweest en zijn er vingerafdrukken zichtbaar te maken.’

Bram van Wielingen wees naar zijn aluminium koffertje.

‘In heb wel een paar pincetten bij mij. Ik kan het blaadje verwijderen zonder er zelf vingerafdrukken op achter te laten. Dan fotografeer ik het direct en berg het weg voordat dokter Den Koninghe er straks bij de lijkschouw met zijn handen bovenop gaat leunen en alles verpest.’

De opmerking ergerde De Cock. Hij mocht de oude lijkschouwer graag.

Van Wielingen maakte een reeks opnamen. Na enige tijd keek hij peinzend op.

‘Heb jij je al afgevraagd waarom de dader voor zijn mededelingen juist een receptenbriefje heeft gebruikt? Ik neem tenminste aan dat die dokter er niets mee te maken heeft.’

De Cock knikte traag.

‘Ik heb het mij afgevraagd, maar ben nog niet tot een zinnig antwoord gekomen.’

‘Misschien had de dader geen ander briefje dan dat recept bij de hand.’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Fijn dat je meedenkt, Van Wielingen, maar dat lijkt mij niet aannemelijk.’

Van Wielingen grijnsde.

‘Een recept voor moord… wie verzint zoiets?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Men kan de vreemde tekst op het blaadje moeilijk als zodanig karakteriseren. Het is geen echt recept. Toch heb ik het gevoel dat de dader met opzet van een receptenbriefje gebruik heeft gemaakt.’

‘Waarom?’

De Cock grinnikte.

‘Geen idee. Maar ik beloof je dat ik het aan de dader zal vragen als ik hem of haar heb ontmaskerd.’

‘Ik ben benieuwd wanneer dat is.’ Bram van Wielingen lachte. De Cock keek gespannen toe hoe de fotograaf met een pincet heel voorzichtig de veiligheidsspeld uit de revers van het slachtoffer verwijderde en het kleine blaadje met liefdevolle aandacht wegnam en in zijn aluminium koffertje borg.

Na enig gedruis achter zich draaide De Cock zich om. In de deuropening ontwaarde hij dokter Den Koninghe. Achter hem torenden twee onaandoenlijke broeders van de Geneeskundige Dienst met een brancard. Het beeld trof hem, het leek een surrealistisch schilderij, zoals de excentrieke lijkschouwer daar stond in de monumentale omlijsting van de deur, met op de achtergrond de broeders in de marmeren gang.

De Cock liep op Den Koninghe toe, lachte blij en drukte de oude dokter hartelijk de hand. De Cock had een zwak voor deze man met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig zwarte jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed. Hij kon hem toch meer waarderen dan die nonchalant geklede jonge artsen.

‘Hoe maakt u het?’ vroeg hij opgewekt.

Door zijn ronde brilletje met metalen monteur keek de dokter naar de grijze speurder op.

‘Best,’ antwoordde hij met krakende stem. ‘Heel best.’ Hij schonk de oude rechercheur een matte glimlach. ‘Wat toch verwonderlijk is als je bedenkt dat de gruwelijke dood voortdurend om mij heen waart.’

De Cock vroeg zich af of hij daarbij ook zichzelf betrok en dacht aan zijn eigen leeftijd.

‘Dat… zo schat ik… is het droevige lot van een beproefd lijkschouwer,’ zei hij half lachend.

De dokter knikte.

‘Het wordt mij toch soms te veel,’ sprak hij vermoeid. ‘Dit is vandaag al mijn vijfde schouw. Er zijn van die avonden dat…’ Hij maakte zijn zin niet af. Met slepende tred liep hij naar de dode man in de fauteuil, bezag de wijd opengesperde ogen en drukte die met duim en wijsvinger toe. Daarna bekeek hij de insnoeringen van het wurgtouw in de hals van het slachtoffer. Vervolgens gleden zijn tastende vingers langs de wangen van de dode en lieten die even rusten bij zijn vlezige kin. Na een korte pauze keek hij omhoog naar De Cock.

‘Hij is dood.’

De oude rechercheur knikte traag.

‘Dat vermoeden had ik al.’

Het klonk spottend, maar dit was het spel, zo overwoog de Cock. Zo ging het altijd en dat zou zo blijven tot zij beiden met pensioen gingen. Hoe de volgende generatie rechercheurs werkte, was hun zaak.

De lijkschouwer kwam uit zijn gebogen houding overeind. Met trage bewegingen nam hij zijn bril af, pakte de pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste de glazen. De Cock keek toe. Ook dit ritueel hoorde erbij.

‘De lichaamstemperatuur van het slachtoffer is nauwelijks gezakt,’ sprak Den Koninghe verklarend. ‘Er is ook nog geen spoor van lijkstijfheid. Ik schat dat de dood nog niet zo lang geleden is ingetreden… één, hooguit twee uur.’

De Cock reageerde verrast.

‘Zo kort?’

Dokter Den Koninghe knikte. Hij zette zijn bril weer op en borg zorgvuldig zijn pochet weg. Hij wees naar de hals van het slachtoffer.

‘Een bijna professioneel wurgkoord met de daarbij behorende stokjes. Ik denk een product van een inspannend uurtje huisvlijt. Het zou mij niets verwonderen als de dader in militaire dienst is geweest.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Gebruiken ze in het leger wurgkoorden?’ Zelf had hij nooit in het leger gezeten. Hij was als jonge man meteen bij de Amsterdamse politie in dienst gekomen.

‘Bij sommige eenheden gebruiken ze die,’ antwoordde de lijkschouwer, waarna hij nog een blik op de dode wierp. Toen trok hij vanonder zijn jacquet, uit een zakje van zijn parelgrijze vest, een knol van een horloge aan een zware zilveren ketting tevoorschijn en keek erop. ‘Ik vraag mij af,’ verzuchtte hij, ‘hoeveel ik er vannacht nog te schouwen krijg. Mijn dienst loopt pas morgenochtend om acht uur af.’

De Cock reageerde glimlachend.

‘Wanneer gaat u met pensioen?’

‘Over een paar jaar… als eh… als onze regering geen grappen met mij uithaalt.’

‘Zoals?’

‘Dat ze mij tot mijn zeventigste verjaardag nog lijken laten bekijken.’

De Cock keek hem met een deernisvolle blik aan, maar tegelijkertijd dacht hij aan zijn eigen positie en stelde hardop de vraag die hem zelf ook kwelde:

‘En dat is geen blij vooruitzicht?’

‘Nee.’

Dokter Den Koninghe draaide zich wat abrupt om en verliet wuivend het vertrek.

De Cock mompelde een afscheid en wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Hij wees naar het lijk in de fauteuil.

‘Hij mag weg,’ snauwde hij.

De oudste broeder keek verstoord op.

‘Naar Westgaarde?’

‘Ja.’