Выбрать главу

Hij was opgegroeid in het milieu van de onderwereld en had nooit iets anders gekend. Zijn vader was een kastelein en zo rond de jaren dertig een berucht heler. Zijn moeder hield tegelijkertijd een bordeel, waar een ploegje van acht meisjes in wisselende diensten bij dag en nacht klantjes ontving. Het ging, zo men dat noemt, om het ‘halvie’, wat betekende dat de meisjes van hun ontvangsten de helft aan Ma Brakel moesten afdragen. Ze had rijk kunnen worden, want ze hield de zaakjes streng gescheiden, zodat haar man, die ze niet ten onrechte van ontrouw verdacht, niet van haar business kon profiteren. Dat was een unicum in de buurt en men fluisterde dan ook, dat ze een directoir droeg met een gulp. Maar Ma Brakel dronk, of eigenlijk, ze dronk niet, maar ze zoop. Toen ze aan een leveraandoening stierf, vond men onder haar bed zo’n grote verzameling flessen, dat men er, wanneer ze nog vol waren, een goedlopend buurtcafeetje maandenlang mee zou kunnen bevoorraden. Bobby was toen acht jaar. Na de dood van zijn vrouw verkocht Pa Brakel het café annex bordeel en vertrok met een jong vrouwtje naar Zuid-Amerika. Niemand heeft ooit meer iets van hem gehoord. Bobby bleef achter bij Ouwe Keetje, een wat belegen prostituee, die zich zijn lot aantrok. Ze was een zonderling vrouwtje, op wie eigenlijk niemand lette. Ouwe Keetje had maar de beschikking over één peuterig kamertje, waarin ze haar huishoudinkje dreef en haar klantjes ontving. Overdag was dat geen bezwaar, dan zwierf Bobby langs de straat, maar wanneer ze ’s avonds klantjes ontving of nachtvolk had, dan stopte ze Bobby onder haar bed, waar hij moest wachten tot de klantjes weer waren vertrokken. Men kon dat alles Ouwe Keetje moeilijk kwalijk nemen. Ze had de jonge Bobby bij zich genomen, omdat er toch iemand voor het kind moest zorgen. Ze verdiende ook niet veel. Met de jaren was haar schoonheid verlept, zodat ze nog slechts met moeite zo af en toe nog een klantje kon paaien. Daarom had ze ook geen geld om Bobby uit te besteden bij ‘nette mensen’.

Toen Ouwe Keetje stierf pleegde Bobby een inbraak en kocht van de opbrengst bloemen op haar graf; niet omdat hij van haar had gehouden, maar omdat hij vond dat hij haar iets schuldig was. Hij werd gepakt, kwam terecht in de molen van het gerecht, en zat gemangeld zijn straf uit. Uit die tijd stamde zijn haat tegen politie en alles wat daarmee samenhing. Van de gevangenis ging hij terug naar de buurt en zocht zich een vrouwtje dat bereid was om voor hem te gaan ‘zitten’.

Hij had een bijzondere aantrekkingskracht voor vrouwen. Ze waren bereid om alles voor ’m te doen en Bobby maakte daar handig gebruik, of beter gezegd, misbruik van. Om de aantrekkelijkheid van z’n beschermelingen op peil te houden, zocht hij steeds nieuwe slachtoffers. Hij voelde bij intuïtie welke meisjes hij zo ver kon brengen.

Er was niet veel in het leven van Bobby Brakel, dat ik niet op een of andere manier aan de weet was gekomen. En Bobby wist dat. Hij wist ook, dat ik al jaren bezig was om voldoende bewijzen tegen hem te verzamelen. Ik hoopte dat hij vandaag of morgen een fout zou maken. Maar Bobby was sluw. Om mij de kans te ontnemen iets tegen hem uit te richten, was hij destijds met de minderjarige Mientje getrouwd en had haar op die manier de status van meerderjarigheid gegeven, zodat mijn plannetje niet doorging. Ik zei al, Bobby was sluw. Ook nu voelde ik achter die air van nonchalance de sluwe achterdocht, die hem voortdurend op zijn hoede deed zijn.

‘Wij komen je condoleren met het verlies van je vrouw,’ zei ik. ‘Iemand zal het je toch wel verteld hebben.’

‘Ik wist het al voordat u het wist.’

‘Dat is dan interessant,’ zei ik.

‘U moet niet zo snel denken,’ antwoordde hij scherp. ‘Henk van De Ronde Stuiver belde mij op en vroeg wat hij doen moest. Ik heb hem toen gezegd dat hij de politie moest waarschuwen. Ziet u, zodoende wist ik het.’

‘Waarom vond Henk het dan zo nodig om jou te bellen?’

Hij ging op zijn zij liggen en keek mij lichtelijk geamuseerd aan. ‘Misschien wist Henk wel hoeveel ik van haar hield.’

Hij zei het op zo’n spottende toon, dat Geert van zijn stoel opsprong en een stap in de richting van de divan deed.

Bobby zat met een ruk overeind.

‘Weinig beheersing, hè?’ zei hij dreigend.

Geert ging op een wenk van mij weer zitten.

Ik haalde de afscheidsbrief van Mientje uit mijn binnenzak. ‘Ze heeft je nog geschreven,’ zei ik en overhandigde hem de brief. Hij pakte de brief van mij aan en legde hem naast zich neer.

‘Moet je hem niet lezen?’

Hij stak een sigaret op en blies de rook naar de zoldering.

‘Ik kan wel raden wat erin staat,’ zei hij. ‘Een hoop hysterisch gewauwel.’

Ik stond van mijn stoel op en liep de kamer rond. Bobby volgde mij met zijn blik. Bij het metalen verbandkastje aan de muur bleef ik staan. Ik opende het deurtje en bekeek de inhoud. Tussen potjes zalf en doosjes verbandgaas vond ik een buisje slaapmiddelen. Met het buisje in mijn hand liep ik langzaam naar Bobby, die nog steeds op de divan zat.

‘Het zijn dezelfde tabletten die Mientje naar de andere wereld hebben geholpen,’ zei ik sarcastisch.

Bobby sprong op. Hij was woedend.

‘Luister eens Versteegh,’ schreeuwde hij, ‘je moet eens ophouden met je kunstjes. Ik weet, dat je mij zoekt, al jaren. Maar als jij denkt dat je mij de dood van Mientje in mijn schoenen kunt schuiven, dan heb je het mis.’

‘We zullen wel eens zien,’ zei ik kalm.

De ogen van Bobby vernauwden zich. Zijn inbleke huid leek nog witter dan normaal. Ik zag een blauwe ader in zijn hals kloppen. ‘Je hebt een dochter Versteegh.’ Hij sprak zacht, dreigend en keek mij strak aan. ‘Mijn complimenten, het is een knappe meid. Hoe was haar naam ook weer? O ja, Marjan.’ Hij klakte met zijn tong. ‘Ze zou geen slecht figuur slaan in de buurt, vind je niet?’

Het was alsof er plotseling iets in mij veranderde, of er vanbinnen iets knapte. Mijn bloed perste zich door de nauwste vaten en door een rode waas zag ik het grijnzende, gluiperige gezicht van Bobby voor mij. Ik dacht niet meer. Mijn hersenen waren uitgeschakeld. In een explosie van woede, greep ik hem bij zijn keel, gedreven door een wilde moordlust.

Het duurde maar even. Nog voordat Geert had kunnen ingrijpen, had ik mij alweer in bedwang en liet hem los.

Bobby wreef met zijn handen langs zijn pijnlijke hals. Zijn gezicht zag spierwit en zijn ogen puilden uit de kassen.

‘Dat kost je je baan,’ zei hij hijgend. ‘Ik zal morgen mijn beklag doen bij de commissaris.’

Toen Geert en ik door de donkere gang liepen, hoorden wij hem lachen. Het klonk als een uitdaging.

Buiten op de gracht ademde ik eens diep uit. Ik had behoefte om de verdorven lucht uit mijn longen te pompen. Ik verweet mij zelf, dat ik juist tegenover Bobby Brakel mijn zelfbeheersing had verloren. Vanbinnen trilde ik nog een beetje na.

Geert keek mij van terzijde aan en lachte.

‘Ik ben blij dat ik dit heb meegemaakt,’ zei hij. ‘Ik had je nog nooit zo gezien. Ik had niet gedacht dat je daartoe in staat was. Je was gewoon menselijk.’

Ik keek hem niet-begrijpend aan.

‘Ja, je was altijd zo ijzig kalm, zo koel en beheerst, dat het soms op mijn zenuwen werkte. Ik heb nu gezien dat het maar een pose is. Je bent net zo emotioneel als ik.’

Ik schudde mijn hoofd. ‘Het was stom. Ik begrijp het nog niet. Ik had mijzelf beter in bedwang moeten houden. Ik heb hem nu een machtig wapen tegen mij in handen gegeven.’

‘Och,’ zei Geert. ‘Over die klacht zou ik me maar geen zorgen maken. Wat dat betreft sta ik achter je.’

‘Het is niet die klacht, daar ben ik niet bang voor. Ik geloof niet dat Bobby het zal wagen een klacht tegen mij in te dienen. Hij is handig genoeg om te begrijpen dat een dergelijke klacht zonder getuigen ook voor hemzelf niet zonder gevaar is. Nee, ik ben bang voor Marjan.’