Выбрать главу

Ik heb in de loop der jaren tientallen secties bijgewoond en ik heb het interieur gezien van mannen, vrouwen, jong en oud, die op de meest uiteenlopende manieren om het leven waren gekomen. Ik herinnerde rnij nog levendig de eerste sectie die ik beroepshalve moest meemaken. Het betrof een jongetje van twee jaar, dat door zijn moeder om onbegrijpelijke redenen was vergiftigd. Het was een mooi kindje met krullen in kastanjebruin haar. Het lag daar zo vredig op de snijtafel, alsof het sliep. Toen de patholoog-anatoom het mes in het lichaampje zette, kneep ik mijn beide ogen stijf dicht. Ik rook de weeë lucht van een desinfecterend middel en voelde hoe het bloed uit mijn hersenen wegtrok naar mijn maag, die opstandig reageerde. Het duurde maar even. Ik deed mijn ogen open en keek over het lichaampje heen naar de dokter, die zijn eerste snede al had gemaakt. Ik zag hoe rustig en geconcentreerd hij werkte. Ik besefte toen, dat het ook voor hem eens de eerste keer moest zijn geweest en vroeg mij af of hij zich toen ook zo ellendig had gevoeld. Hoeveel had hij meegemaakt voordat hij die rust had bereikt? Toen zuchtte ik eens diep, keek toe, en bleef kijken.

Dat alles speelde door m’n hoofd toen wij beiden in het sectie-lokaal op de komst van dr. Rusteloos en zijn assistent wachtten. Geert was nerveus. Hij liep onrustig in het lokaal heen en weer. Zijn voetstappen klonken hol en weerkaatsten tegen de betegelde muren.

Ik stak een sigaret op. Na het eerste trekje staarde ik naar de sliertjes rook, die in onregelmatige spiraaltjes omhoog dansten. Ik voelde mij rustig. Vroeger was ik ook nerveus en rookte tijdens zo’n sectie de ene sigaret na de andere.

Geert keek op zijn horloge.

‘Ze zijn al vijf minuten te laat,’ zei hij geprikkeld. Hij wilde het sectielokaal verlaten om te gaan kijken of dr. Rusteloos al in aantocht was, maar ik riep hem terug.

Ik begreep heel goed dat het kale vertrek met die sinistere snijtafel in het midden en de geur van lysol en carbol Geert benauwden. Ik begreep dat maar al te goed. Toch was het geen sadistisch plagerijtje, dat ik hem terugriep. Ik wilde hem slechts dwingen om zijn gedachten op zijn werk te concentreren. Daarom vroeg ik of hij al contact had gehad met de begrafenisondernemer.

‘Nee,’ zei Geert, ‘dat komt vanmiddag wel.’

‘Weet je dat de kist verzegeld moet worden?’

‘Ja, dat weet ik.’

‘Heb je de zegels?’

‘Ja,’ riep hij snauwerig, ‘ik heb aan alles gedacht.’

‘En de potjes?’ vroeg ik kalm.

‘Potjes?’

‘Ja, voor het laboratorium. Dr. Rusteloos heeft ze straks nodig voor de urine en de inhoud van maag en darmen.’

Geert keek mij angstig aan. ‘Dat heb ik vergeten.’ Hij bracht van schrik een hand voor zijn mond. ‘Wat stom,’ mompelde hij. ‘Maar wat doen we nu? De dokter kan elk ogenblik hier zijn.’ Ik grijnsde een beetje.

‘Ik dacht wel dat je wat vergeten zou,’ zei ik. ‘Daarom heb ik vanmorgen thuis al gebeld. Wees maar gerust, ze zijn er. Ze staan in het kastje.’

Ik zag hoe de uitdrukking op zijn gezicht veranderde. Ik had op z’n minst verwacht dat hij mij zou bedanken, maar dat deed hij niet. Hij kwam vlak bij mij staan en zei tartend: ‘Jij denkt ook aan alles, hè.’

‘Ik probeer het.’

‘Jij hebt aan de potjes gedacht.’

‘Ja.’

‘Jij hebt de potjes niet vergeten.’

‘Nee,’ antwoordde ik gelaten.

Ik kende deze manier van ondervragen. Het is een soort verhoortechniek die wij bij de recherche wel eens toepassen om tot een imponerende climax te komen. Het amuseerde mij dat Geert deze techniek op mij toepaste en daarom speelde ik het spelletje mee, hoewel ik nog niet begreep waar hij heen wilde. ‘Jij hebt zeker vannacht rustig geslapen,’ ging hij verder.

‘Ik wel,’ zei ik en keek hem aan.

Enigszins tot mijn verbazing zag ik dat Geert geen spelletje speelde. Hij leek doodernstig. Zijn gezicht stond strak.

‘Ik niet!’ schreeuwde hij. ‘Ik heb geen oog dichtgedaan. Ik heb de hele nacht aan Mientje moeten denken. Hier aan Mientje.’ Hij sloeg met zijn vuist op de koelkast.

‘En,’ vroeg ik kalm, ‘heeft het wat geholpen?’

‘Wat bedoel je?’

‘Heeft jouw slapeloze nacht Mientje tot nieuw leven gewekt of is ze nog zo dood als gisteren?’

Het was maar gelukkig dat op dat moment dr. Rusteloos en zijn assistent binnenkwamen. Geert zag eruit alsof hij mij naar de keel zou vliegen.

Ik liep bij hem vandaan en begroette dr. Rusteloos. Zijn onafscheidelijke assistent verspeelde geen tijd aan begroetingen maar begon onmiddellijk de ontleedmessen in slagorde te leggen. De dokter vroeg naar bijzonderheden en ik antwoordde zo luid en duidelijk mogelijk. Dr. Rusteloos is namelijk enigszins hardhorend, waardoor de conversatie wat stroef verloopt. Maar hij is, voor zover ik dat kan beoordelen, een kundig man. Hij kan bogen op een zeer rijke ervaring. Toen ik hem eens vroeg hoeveel gerechtelijke secties hij in zijn leven al had verricht, zei hij lachend: ‘Als ze allemaal nog leefden, zou je er een flink dorp mee kunnen bevolken.’

De assistent hielp de dokter in zijn witte jas en bond hem een gummischort voor. Ik verbrak de verzegeling van de koelkast en hielp mee om het lichaam van Mientje op de snijtafel te leggen. De dokter deed zijn gummihandschoenen aan. Om te voorkomen, dat zijn vingers tijdens het werk zouden uitglijden, trok hij daaroverheen nog een paar katoenen nethandschoenen en sprak over het weer, waardoor de wegen nogal glad waren. ‘Onderweg zijn wij nog bijna met de wagen geslipt,’ zei hij. Nadat hij het lichaam van Mientje had betast en bekeken, pakte hij een mes en maakte twee sneden; elk beginnend vanaf een schouder en eindigend even boven het borstbeen. Vandaar gleed zijn mes over borst en buik naar beneden.

Ik keek naar Geert. Hij stond wat achteraf met een bleek gezicht. De dokter werkte gestaag door. Zijn manipulaties met het mes hadden zoveel zekerheid, dat onwillekeurig de gedachte bij mij opkwam dat hij wel in staat zou zijn om een sectie te verrichten met een blinddoek voor. Toen de assistent toebereidselen maakte om de hoofdhuid los te snijden, wist ik dat nu het meest weerzinwekkende gedeelte zou beginnen.

Ik liep naar Geert. Hij keek met wijdopengesperde ogen toe. Ik zag kleine zweetdruppeltjes op zijn bovenlip.

‘Hoe voel je je?’ vroeg ik.

‘Misselijk,’ antwoordde Geert.

‘Ga maar even naar buiten, dan zakt het wel.’

Ik had gehoopt dat hij ‘nee’ zou zeggen en door zou bijten, maar hij draaide zich om en verliet met een gebogen hoofd het sectielokaal. Ik keek hem na en vroeg mij af of er uit hem ooit een bruikbare rechercheur zou groeien. Hij was intelligent genoeg, maar te weinig aangepast aan de realiteit van het leven. Hij zou een goede boekhouder kunnen zijn, die ’s avonds thuis in zijn krantje rustig over misdaden leest en zijn hoofd schudt over al dat kwaad in de wereld. Maar om dat kwaad te aanvaarden als een realiteit en om in en met die realiteit te werken, daarvoor was hij volgens mij toch te gevoelig.

Toen Geert het lokaal verliet, keek dr. Rusteloos even op. Hij glimlachte. ‘Een nieuweling zeker?’

Ik knikte.

Het onderzoek duurde ditmaal maar goed twee uur. De dokter had haast. ‘Ik heb er nog één in Amersfoort,’ vertrouwde hij mij toe, ‘en ik wil vanavond toch niet te laat thuis zijn.’ Na afloop verliet ik met de potjes het sectielokaal. Ik verwachtte Geert buiten aan te treffen, maar hij was er niet. Ik bracht de sleutel terug bij de wachtcommandant van de Motordienst, die het beheer over het lokaal voert en stapte vandaar naar het hoofdbureau, waar ik de potjes op het laboratorium afleverde.