De Cock duwde de deur van de woonkamer iets van zich af en keek tegen de rug van een breedgeschouderde man. Hij stond ongeveer midden in de kamer en keek naar de plas geronnen bloed.
Met een krachtige zwaai van zijn rechterarm wierp De Cock de kamerdeur knallend dicht. De man verstijfde een moment, daarna draaide hij zich met een ruk om en keek met open mond naar De Cock, die met iets gespreide benen voor de dichte kamerdeur stond.
De oude rechercheur herkende de man en glimlachte.
“Petertje…Petertje de Knoet…goedemiddag.”
Ben Kreuger keek stomverbaasd toen hij de kamerdeur opende en binnenstapte. Hij bezag de man in het gezelschap van De Cock en draaide zich snel om naar Klaas van der Vaart, die achter hem in de keuken stond.
“Wat is dit…een reünie?”
Voordat De Cock kon antwoorden, wendde Klaas van der Vaart zich tot de grijze speurder.
“Ik hoorde een tweede man achter u de trap op gaan.”
Hij schudde zijn hoofd.
“Ik dacht bij mijzelf: dat is niet goed.”
Hij gebaarde voor zich uit naai- Ben Kreuger.
“Toen ben ik maar achter hem aan gegaan.”
De Cock knikte hem bemoedigend toe.
“Heel goed.”
Van der Vaart staarde langs Ben Kreuger naar de man die nog midden in de kamer stond.
“Is die vent er alweer?”
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
“Kent u die man?”
Klaas van der Vaart knikte.
“Een tijdje geleden hoorde ik boven bij Jasper wild geschreeuw. Ik kon niet goed verstaan wat er werd gezegd, maar de ruzie liep zo hoog op, dat ik besloot om eens poolshoogte te gaan nemen. Toen ik de trap op liep, kwam hij bij Jasper de deur uit.”
“Deze man?”
“Ja.”
“Wat zei Jasper daar later van?”
De oude buurman gebaarde wat vaag.
“Jasper zei dat het niets te betekenen had en toen heb ik niet verder gevraagd. Ik ben wel nieuwsgierig, maar dat laat ik niet graag blijken.”
“Heeft u telefoon?”
“Natuurlijk.”
“Belt u even de wachtcommandant van bureau Warmoesstraat en vraag hem uit mijn naam of hij een surveillancewagen naar dit adres wil sturen.”
Klaas van der Vaart knikte.
“Dat doe ik.”
Hij draaide zich om en verliet de keuken. Ben Kreuger zette zijn aluminium koffertje op het hoogpolig tapijt.
“Ik dacht hier rustig mijn werk te kunnen doen.”
Hij wees voor zich uit.
“Wie is die man?”
“Petertje Slibbroek, alias Petertje de Knoet…eens verdacht van de moord op ene Jan van Noordwolde.”
“Hebben we hem in onze dactyloscopische collectie?”
“Vast.”
De Knoet deed een stap in de richting van De Cock.
“Waarom laat je een surveillancewagen komen?”
De Cock trok een onnozel gezicht.
“Om u over te laten brengen naar het politiebureau aan de Warmoesstraat.”
“Waarom?”
“Ik wil een verklaring van u.”
De Knoet schudde zijn hoofd.
“Ik heb Jasper van de Gouwenaer niet vermoord.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Hoe komt u aan de wetenschap dat Jasper van de Gouwenaer is vermoord?”
Petertje de Knoet draaide zich half om.
“Die plas bloed zegt mij genoeg.”
De Cock grijnsde.
“En hoe weet ik,” sprak hij traag, “dat u daar niet verantwoordelijk voor bent?”
“Omdat ik je dat zeg.”
De Cock grinnikte.
“Ik hecht niet zo veel waarde aan uw woorden,” sprak hij hoofdschuddend.
“U hebt altijd ontkend Jan van Noordwolde te hebben vermoord. Toch bedreigde u Jasper van de Gouwenaer met de woorden: ‘Als jij, verdomme, in het vervolg niet met je poten van Judith afblijft, dan moet je maar eens navragen wat er met Jan van Noordwolde is gebeurd’.”
De Knoet keek hem uitdagend aan.
“Is dat een schuldbekentenis?”
“Het lijkt erop.”
Petertje de Knoet schudde zijn hoofd.
“Ik wilde Jasper van de Gouwenaer alleen maar bang maken. Meer niet. Die Jan van Noordwolde knoeide met een grietje van mij…het werd zijn dood. Judith van Zeebrugge is mijn wettige echtgenote, maar Jasper hield haar weekeinden lang in zijn eigen bed.”
De Cock keek hem scherp aan.
“Het werd zijn dood. Goed opgeteld…jouw tweede moord uit jaloezie.”
De Knoet zwaaide heftig met zijn armen.
“Dat is niet waar!”
Hij schreeuwde wild met overslaande stem.
“Het is niet waar. Ik heb Jasper niet vermoord…ik heb Jasper niet vermoord. Ik heb Jasper…”
Hij herhaalde het als een echo.
“Ik heb met deze moord niets te maken.”
De Cock wachtte geduldig tot de man was uitgeraasd.
“Je zult straks,” sprak hij ijzig, “toch met een verrekt goede verklaring moeten komen voor je aanwezigheid hier op deze moordplek.”
“Die heb ik.”
“Dat kan ik me nu nauwelijks voorstellen,” schamperde De Cock.
De oude rechercheur hoorde haastige voetstappen op de trap. Enige tellen later kwamen twee dienders vanuit de keuken opgewonden het woonvertrek binnen. De oudste liep op De Cock toe en tikte tegen de rand van zijn pet.
“Het verkeer zat een beetje tegen. Toch hebben we als wilden gereden.”
De oude rechercheur keek hem verwonderd aan.
“Waarom?”
“We waren bang dat jou iets was overkomen. Volgens Jan Ro-zenbrand, onze wachtcommandant, zat jij, De Cock, tot je nekharen in de problemen.”
De oude rechercheur schudde zijn hoofd. Breed grijnzend strekte hij zijn wijsvinger naar Petertje de Knoet uit.
“De problemen liggen bij hem.”
6
De Cock zat achter zijn bureau en keek verrast op toen Vledder de grote recherchekamer binnenstapte.
“Wat, ben je nu al terug?”
vroeg hij verbaasd.
“Dat is vlug. Ik had je nog lang niet aan de Kit verwacht. Is de sectie al afgelopen?”
De jonge rechercheur liet zich lui in de stoel achter zijn bureau zakken en knikte traag.
“Ik ben blij,” verzuchtte hij, “dat ik vanmiddag op tijd naar Westgaarde ben vertrokken. Dokter Rusteloos was ruim een halfuur te vroeg. Een gerechtelijke sectie in Rotterdam was op verzoek van justitie uitgesteld. Toen Rusteloos begreep dat ik er al was om de sectie bij te wonen, begon hij direct te snijden.”
De Cock keek omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur.
“Dan ben je toch nog vroeg.”
Vledder grijnsde.
“De patholoog-anatoom werkte in een tempo dat ik nog nooit van hem heb gezien. Toen hij de dolk had verwijderd, stak hij een sonde in de wond. Vanaf dat moment ging Rusteloos tekeer als een slager op stukloon.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Met deze vergelijking,” sprak hij verwijtend, “zal dokter Rusteloos niet blij zijn.”
Vledder trok zijn schouders op.
“Ik kan er niets aan doen. Als ik dokter Rusteloos bezig zie, dan doet hij mij vaak aan een slager denken.”
De Cock wuifde.
“Zet het uit je hoofd,” sprak hij streng.
“We hebben in ons gevoelig recherchebedrijf een patholoog-anatoom nodig. Geen slager.”
Vledder ging aan de opmerking voorbij. De jonge rechercheur tastte in een zijzak van zijn colbert en schoof De Cock over zijn bureau een doorschijnende plastic zak toe.
“Je dolk.”
De Cock keek ernaar.
“Ik blijf het een vreemd model vinden,” concludeerde hij.
“Heeft dokter Rusteloos er nog iets van gezegd?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Ik heb hem gevraagd of hij een dolk van dat type eerder bij een moordzaak was tegengekomen.”
“En?”
“Nee.”
“Jammer.”
Vledder wees naar de dolk.