“Heb jij de nieuwe vader van de broertjes Janszen wel eens ontmoet?”
Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.
“Nooit ontmoet. Hij is nooit in mijn etablissement geweest. Wel heb ik gehoord dat Blonde Neel het niet slecht met hem heeft getroffen. Die Van de Gouwenaer is niet onbemiddeld. Ze zeggen dat hij poen genoeg heeft. Hij heeft Blonde Neel van dat escortbureau geplukt en haar uiteindelijk omgeschoold tot zijn secretaresse.”
De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren.
“Knap. Wat doet die Van de Gouwenaer?”
Smalle Lowietje trok een bedenkelijk gezicht.
“Dat is nogal vaag. Sommigen zeggen dat hij zwaar gokt op de beurs. Anderen beweren dat hij af en toe smerige transporten regelt en daar veel geld mee verdient.”
De Cock trok zijn neus iets op.
“Smerige transporten?”
“Ja.”
“Smokkel?”
Smalle Lowietje maakte een hulpeloos gebaar.
“Zoiets. Ik heb er het fijne nooit van vernomen. Maar als jij geïnteresseerd bent, dan wil ik mijn oor wel eens te luisteren leggen.”
De Cock keek hem glimlachend aan.
“Doen. Leg je gewillige oor eens te luisteren. En laat je ook eens inlichten over het transportbedrijf van Louis van Marcinelle.”
“Waarom?”
De Cock nam een slok van zijn cognac.
“Daar werkten de vermoorde Jasper van de Gouwenaer en zijn broer Joost. Ook die Petertje de Knoet, die jij noemde, is daar in dienst.”
“Een lekker stel.”
De Cock knikte.
“Louis van Marcinelle,” drong hij aan.
Smalle Lowietje maakte een schouderbeweging.
“Ik heb nog nooit iets naars van dat bedrijf gehoord. Ik ken ook niemand van mijn geachte clientèle die iets van dat bedrijf weet.”
De Cock liet het onderwerp rusten.
“Heeft Blonde Neel, zo jij weet, nog contact met haar zoons Jasper en Joost?”
Smalle Lowietje schudde heftig zijn hoofd.
“Sinds die twee een paar maal in de bajes zijn beland, wil ze niets meer met hen te maken hebben.”
De Cock keek hem verrast aan.
“In de bajes?”
“Ja.”
“Volgens mij hebben ze een blanco strafregister.”
Smalle Lowietje lachte smakelijk.
“Dan mankeert er toch iets aan jullie administratie. Ze waren vroeger beslist geen lieverdjes.”
“Misdrijven?”
“Bij de vleet. Ze vormden een berucht duo. Geloof me, niets was hen te dol. Ze pleegden zaakjes waarvoor de oude penoze de neus ophaalde.”
“Zoals?”
“Beroven van oude vrouwtjes.”
De Cock wendde zich bezorgd tot Vledder.
“Jij hebt ze toch allebei nagetrokken?”
De jonge rechercheur knikte traag.
“Onder de naam Van de Gouwenaer.”
De Cock sloot even zijn ogen.
“Doe het nog eens…onder de naam Janszen.”
8
Na een hartelijk afscheid van de tengere caféhouder verlieten de twee rechercheurs het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje op de hoek van de Barndesteeg. Met de milde gloed van de verrukkelijke cognac in hun aderen slenterden ze op hun gemak over de smalle Achterburgwal in de richting van de Oude Kennissteeg.
Een miezerig regentje drupte op hen neer. De Cock schoof zijn vilten hoedje iets naar voren en trok de kraag van zijn regenjas omhoog. Over zijn brede gezicht gleed een milde grijns. De oude rechercheur koesterde de regen. Regen en Amsterdam vormden naar zijn gevoel een twee-eenheid. Ze hoorden bij elkaar. Juist als de stad onder een grauw wolkendek lag verscholen, als de geveltjes spiegelden in het natte asfalt, sprankelde Amsterdam. Om te schitteren had Amsterdam geen zon nodig. Geen kleur. Amsterdam, zo meende hij, was het mooist in zwart-wit.
Het was bijzonder druk op de Wallen. De seksbusiness was in vol bedrijf. Ondanks het slechte weer slofte een omvangrijk leger van behoeftigen langs de vele etalages met meisjes en vrouwen in allerlei fatsoenen. In de barmhartige roze belichting — the red light district of Amsterdam — stalden ze lief lonkend hun bekoorlijkheden uit. Vooral de mooie, uit Zuid — Amerika geïmporteerde vrouwtjes waren erg in trek. Voor hun deuren stonden mannen hunkerend in de rij.
De Cock lichtte in het voorbijgaan beleefd zijn hoedje voor een al wat oudere prostituee, die hij op de Wallen al een eeuwigheid kende. Als jong broekje had ze hem eeuwen geleden fluisterend vertrouwd gemaakt met de codes van de prostitutie en de penoze. Zijn dankbaarheid hiervoor was gebleven. Vledder stootte hem van terzijde aan.
“Vind je het niet vreemd dat Blonde Neel haar zoons geen van beiden meer wil ontmoeten?”
De Cock trok zijn schouders op.
“We weten niet wat er in het verleden allemaal is voorgevallen.”
“Je bedoelt dat Blonde Neel wellicht een grondige reden had om de relatie met haar zoons te verbreken?”
De Cock knikte.
“Misschien valt er uit antecedenten van de broertjes Janszen iets te distilleren dat de aanleiding van de verwijdering zou kunnen zijn.”
Vledder grinnikte.
“Het is stom dat in onze administratie de naam Van de Gou-wenaer niet voorkomt. Toen de criminele broertjes Janszen van naam veranderden had dit bij hun antecedenten moeten worden vermeld. Nu gingen we ervan uit dat ze geen strafblad hadden.”
De Cock maakte een achteloos gebaar.
“Ook bij de politie laat men wel eens een steekje vallen.”
Vledder snoof.
“Dat ‘wel eens’ is een understatement.”
De Cock veegde met zijn vlakke hand de regen uit zijn gezicht.
“Ik vind het opmerkelijk dat vader Van de Gouwenaer zich zo voor zijn geadopteerde zoon Jasper inzet en mij de schuld van zijn dood toedicht. Men zou toch verwachten dat hij voor het standpunt van zijn vrouw zou kiezen en zich niet meer met de broertjes zou inlaten.”
Vledder glimlachte.
“Als stiefvader zou ik mij beslist een andere houding aanmeten.”
De Cock keek hem van terzijde aan.
“Vader, heb jij geen aspiraties om vader te worden, van een forse zoon of een knappe dochter? Hoelang wonen jij en Adelheid van Buuren al samen?”
Vledder grijnsde.
“Adelheid voelt nog niets voor het moederschap. Sinds ze tot rechercheur is bevorderd, is ze gedreven, ambitieus. Ze denkt alleen maar aan mogelijkheden en middelen om misdaden op te lossen en criminelen een hak te zetten.”
De Cock lachte.
“Een huwelijk?”
Vledder gromde.
“Ze is nog steeds bezig met haar convenant: wie van ons doet wat als we eenmaal getrouwd zijn. Bijvoorbeeld het huishouden. Hoe passen we het huwelijk in in onze carrière; hoeveel kinderen mogen er maximaal komen; wie verzorgt ze en wat is de lijn van hun opvoeding?”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Over zulke dingen kibbelen jullie samen?”
Vledder knikte.
“Tot diep in de nacht.”
De Cock blikte opzij.
“Jullie zijn toch nog wel lief voor elkaar?”
vroeg hij met enige bezorgdheid.
Vledder liet zijn hoofd iets zakken.
“Soms.”
Het klonk benepen. De Cock liet het onderwerp rusten.
Via het Oudekerksplein en de Enge Kerksteeg bereikten ze de Warmoesstraat.
Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock vanachter de balie. De oude rechercheur liep op hem toe.
“Narigheid?”
De wachtcommandant schudde zijn hoofd.
“Integendeel.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Iets leuks?”
vroeg hij ongelovig. Jan Rozenbrand knikte.
“Boven,” sprak hij opgewekt, “zit een bloedmooie vrouw op je te wachten.”
“Al lang?”
“Een halfuurtje.”
“Ze vroeg naar mij?”
De wachtcommandant knikte opnieuw.
“Rechercheur De Cock, zei ze.”