“Wanneer was dat?”
Judith klemde haar handen om de beugel van haar handtasje.
“We waren nog niet zo lang getrouwd toen hij midden in de nacht met een gil wakker werd. Hij zat rechtop in bed en keek verwilderd om zich heen. Ik denk dat hij mij op dat moment niet eens herkende. Hij bracht zijn handen trillend naar voren en riep: ‘Een veld papavers’.”
De Cock schoof zijn onderlip naar voren.
“Een veld papavers?”
“Dat riep hij,” zei Judith.
“Een veld papavers. Toen ik hem de volgende morgen aan het ontbijt vroeg of hij van papavers had gedroomd, keek hij mij vreemd aan. ‘Waarom,’ vroeg hij, ‘zou ik van papavers hebben gedroomd?’ Ik zei: ‘Vannacht werd je met een gil wakker en je riep: ‘Een veld papavers’.’”
“En toen?”
Judith spreidde haar handen. Ze zag ineens inbleek en uit haar reebruine ogen kwam een schichtige blik.
“Petertje,” stamelde ze, “Petertje keek mij lange tijd vreemd gespannen aan. Ik las iets van angst in zijn ogen. ‘Heb ik…heb ik niets méér gezegd?’ vroeg hij verward. Ik zei: ‘Nee, je bent daarna weer gaan slapen.’ Hij nam toen een slok van zijn thee, zuchtte diep en zei: ‘Het…het moet een nachtmerrie zijn geweest’.”
9
Toen de bloedmooie Judith van Zeebrugge met haar handtasje onder de arm in luchtige tred de grote recherchekamer had verlaten, keek Vledder zijn oude collega bedremmeld aan.
“Een veld papavers,” sprak hij hoofdschuddend, “een veld papavers. Wat moeten wij daarmee? Past een veld papavers in ons onderzoek naar de gruwelijke moord op Jasper van de Gouwenaer?”
In zijn stem trilde ongeloof. De Cock maakte een schouderbeweging.
“Ik…eh, ik zie geen enkele relatie,” sprak hij achteloos.
“Ik zie ook niet in waarom wij nachtmerries in ons onderzoek zouden moeten betrekken. Mijn oude moeder leerde me altijd aclass="underline" dromen zijn bedrog.”
Vledder keek hem uitdagend aan.
“Je zegt zelf altijd dat wij in een moordonderzoek nooit iets mogen verwaarlozen. Vallen nachtmerries daar niet onder?”
De Cock glimlachte.
“Waaraan denk jij bij een veld papavers?”
“Opium.”
De Cock knikte.
“Je hebt gelijk. Papavers…opium. Dat was ook mijn eerste gedachte.”
Vledder keek hem onderzoekend aan.
“Ken jij dat spul?”
“Ik heb het jaren geleden eens op grond van de Opiumwet in beslag genomen…bruine drab, gevouwen in een vetvrij papiertje. Ik vond het bij de fouillering van een man die verdacht werd van mishandeling.”
Vledder grinnikte.
“Bruine drab.”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Ik wist niet wat het was. Maar omdat de man er nogal geheimzinnig over deed en mij niet wilde vertellen wat voor spul het was en waarvoor het diende, stapte ik met die bruine drab naar doctorandus Eskes, onze legendarische politiedeskundige.”
“Leeft hij nog?”
“Geen flauw idee. Hij was jaren ouder dan ik. Doctorandus Eskes was een prachtige man, van wie ik tijdens mijn opleiding tot rechercheur nog les had gehad. Ik kon vroeger met mijn problemen altijd bij hem terecht. ‘De Cock,’ zei hij, ‘dat is ruwe opium’.”
Vledder gniffelde.
“Dat was jouw eerste kennismaking met dat spul?”
De Cock glimlachte bij de herinnering.
“Teleurstellend. Het woord opium had voor mij tot dan toe een magische klank. Ik had er meer van verwacht. Volgens doctorandus Eskes kwam opium van het Griekse woord opion, wat slaapbolsap betekent. Het is het ingedroogde sap van de papaver somniferum, een plant afkomstig uit Klein-Azië. Opium wordt al sinds onheuglijke tijden in de geneeskunde toegepast. Maar het is vooral bekend geworden als genotmiddel. Je kunt het kauwen, eten, roken, schuiven…”
“En smokkelen,”onderbrak Vledder hem lachend. De Cock knikte instemmend.
“Maar een heel veld papavers komt in ons land weinig voor. De felrode papavers die wij soms langs onze wegen zien bloeien, worden niet gebruikt voor het winnen van opium. Dat zijn klaprozen. Men maakt er wel afkooksels van om hun verzachtende en hoeststillende werking. Er worden ook hoestbonbons van gemaakt.”
Vledder glimlachte om de uitleg van zijn leermeester.
“Hoe krijgt Petertje Slibbroek een nachtmerrie van een veld papavers?”
De Cock grijnsde.
“Geen idee.”
“Judith van Zeebrugge vond het belangrijk genoeg om het ons te vertellen.”
De Cock maakte een achteloos gebaar.
“Die nachtmerrie van haar man heeft blijkbaar diepe indruk op haar gemaakt.”
“Op jou niet?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik weet echt niet hoe ik het begrip ‘een veld papavers’ moet inpassen.”
Hij gebaarde met zijn armen voor zich uit.
“Zie jij enig verband tussen de moord op Jasper van de Gouwenaer en een veld papavers?”
“Nee.”
De Cock maakte een wegwerpgebaar.
“Laten we die nachtmerrie van Petertje de Knoet dan laten voor wat het is…een nachtmerrie, zoals eenieder die wel eens heeft.”
Gevangen in hun eigen gedachten, zwegen de rechercheurs geruime tijd. Het was De Cock die peinzend het zwijgen verbrak.
“Heb je bij het lijk van Jasper van de Gouwenaer nog voor de herkenning[3] gezorgd?”
Vledder knikte.
“Vrijwel onmiddellijk na de sectie. Ik had vader Van de Gouwenaer en broer Joost op Westgaarde ontboden. Ze kwamen mooi op tijd en ik heb hen heel formeel het lijk van Jasper getoond.”
“En?”
“De herkenning was positief.”
De Cock zette zijn handen op het blad van zijn bureau.
“Ik had niet anders verwacht…stiefvader en broer…overtuigend.”
“Inderdaad.”
“Was er van hen nog enige reactie?”
“Je bedoelt een reactie die iets aan ons onderzoek kan bijdragen?”
“Ja.”
Om de mond van Vledder gleed een wrange glimlach.
“Ik was blij,” sprak hij zuchtend, “dat de assistent van dokter Rusteloos het laken over het lijk van Jasper tot onder de kin had opgetrokken, zodat de vader en de broer niet konden zien hoe het lichaam van Jasper na de sectie met grove steken was dichtgenaaid.”
De Cock trok zijn schouders op.
“Het is niet altijd mogelijk,” sprak hij vergoelijkend, “om de herkenning van het slachtoffer nog voor het verrichten van de sectie te doen.”
Met een rimpel in zijn voorhoofd strekte Vledder plotseling zijn wijsvinger naar De Cock uit.
“Een ander onderwerp. Je leek even aangeslagen…overrompeld…toen Judith van Zeebrugge jou vertelde dat vermoedelijk alle personeelsleden van het vervoerbedrijf zo’n vreemde dolk, zo een waarmee Jasper van de Gouwenaer was vermoord, in hun bezit hadden.”
De Cock knikte.
“Dat klopt.”
“Waarom?”
De Cock maakte een weids gebaar.
“Ik hoopte dat de dolk waarmee Jasper van de Gouwenaer was vermoord een uniek exemplaar was…exclusief…zodat het vinden van de dolk direct naar de dader zou wijzen. Door het verhaal van Judith wordt de kring van verdachten aanmerkelijk groter. Hoe meer soortgelijke dolken in omloop, hoe moeilijker de bewijsvoering.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Juist niet. De kring van verdachten blijft beperkt tot de personeelsleden van het vervoerbedrijf. Dat is, dacht ik, te overzien.”
De Cock snoof.
“Tenzij Joost van de Gouwenaer zijn handeltje in dolken heeft uitgebreid en ook niet-personeelsleden van dolken heeft voorzien.”
“Verwacht je dat?”
De oude rechercheur antwoordde niet. Hij keek even omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer.
3
Wettelijk verplicht om de identiteit van het slachtoffer zeker te stellen, wat vaak problemen geeft.