“Krijg ik nog een dactyloscoop?”
Van Wielingen knikte.
“Ben Kreuger komt niet. Die is met vakantie. Je krijgt zijn vervanger.”
“Xavier de la Croix?”
De fotograaf keek hem verrast aan.
“Heeft hij al eens voor je gewerkt?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Vledder heeft hem op Westgaarde ontmoet.”
“Het wordt een prima kracht.”
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
“Misschien leren ze hem ook hoe hij een Hasselblad moet hanteren.”
Bram van Wielingen keek hem vernietigend aan.
“Barst. En dat is voor de tweede keer vanavond.”
De fotograaf greep zijn koffertje en dreunde zonder te groeten het kamertje af.
Vledder liep met een enveloppe naar De Cock.
“Ik heb in het opengebroken bureau en in de kasten niets kunnen vinden dat voor ons onderzoek enig houvast biedt.”
Hij hield de enveloppe omhoog.
“Ik heb hier alleen een geboorteakte, waaruit blijkt dat Joost van de Gouwenaer inderdaad als Johannes Janszen ter wereld kwam.”
De Cock snoof.
“Oud nieuws. Neem maar mee voor het dossier.”
De grijze speurder wees naar de deur.
“Vang jij de dactyloscoop op?”
“Ben Kreuger?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Xavier de la Croix. Ben Kreuger is met vakantie.”
“Waar ga jij dan heen?”
“Naar zolder.”
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
“Wat is daar?”
De Cock glimlachte.
“In de tijd dat ik nog met ‘roodborstje’ vrijde, had zij een kamertje op zolder. Niets bijzonders. Alle bewoners van de panden in deze straat, zo herinner ik mij, hadden zo’n zolderkamertje. Daaraan zal in de loop der jaren weinig zijn veranderd.”
“Je denkt dat ook Joost van de Gouwenaer daar op zolder een kamertje heeft?”
De Cock knikte.
“Daar ga ik van uit.”
“Je wilt daar een kijkje nemen?”
“Precies.”
“En als dat kamertje op slot is?”
De Cock grinnikte.
“Hebben sloten mij ooit kunnen hinderen?”
Zwaar hijgend hees De Cock zijn wat corpulente lijf moeizaam drie trappen omhoog. Op de donkere zolder wachtte hij geduldig tot zijn ademhaling weer op peil was. Daarna liet hij het ovaal van zijn zaklantaarn door de ruimte zweven. Het licht gleed aan een paar deuren voorbij. De oude rechercheur liet het licht rusten op een deur met het opschrift 1e verdieping J. van de Gouwenaer.
Behoedzaam liep hij op de deur toe en voelde aan de kruk. De deur bleek afgesloten. De Cock pakte uit een steekzak van zijn regenjas het apparaatje van Handige Henkie, drukte een vluchtige kus op het koperen houdertje en zocht een passende sleutelbaard. In luttele seconden had hij het slot open en duwde de deur met zijn knie verder open.
Opnieuw liet hij het licht van zijn zaklantaarn door de ruimte dwalen. Het bleef hangen op het hoofdeinde van een eenper-soons bed. Op het kussen van het bed rustte het fraaie hoofd van een verleidelijke vrouw met gitzwart haar. Hij herkende haar onmiddellijk.
Hij tastte achter zich aan de deurstijl naar een schakelaar van het licht. Toen hij die had gevonden en de schakelaar had omgezet, baadde het kamertje in een zee van licht. De Cock liep op de slapende vrouw toe en schudde haar zachtjes aan haar schouder heen en weer. Toen ze verschrikt wakker werd keek ze hem met grote angstige ogen aan. De oude rechercheur bracht zijn beminnelijkste glimlach.
“Judith van Zeebrugge…wat doet u hier?”
Toen De Cock in de kamer van de moord terugkwam, keek Vledder hem onderzoekend aan.
“Dat heeft lang geduurd. Iets gevonden?”
De Cock knikte.
“Een slapende vrouw.”
“Wat?”
“Spreek ik Spaans?”
“Een slapende vrouw, zei je.”
“Dat zei ik. Judith van Zeebrugge.”
De mond van Vledder viel halfopen.
“Sliep die daar?”
De Cock knikte opnieuw.
“Sinds ze bij Petertje de Knoet was weggelopen. Van Joost mocht ze het zolderkamertje gebruiken tot ze ergens een degelijke woning kon betrekken.”
“Had ze iets met Joost van de Gouwenaer…een verhouding?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ze zegt van niet. Ze wilde alleen niet bij een van haar minnaars intrekken.”
“Waarom niet?”
De Cock lachte.
“Volgens Judith is dat het absolute einde van een sprookje. Minnaars, zegt zij, bemin je maar heb je niet lief. Voor een min of meer duurzame verbintenis is alleen beminnen niet genoeg.”
Vledder gniffelde.
“Een aardige filosofie van onze Judith. Met beminnen alleen bouwt men geen duurzame relatie op. Waar liefde woont, gebiedt de Heer zijn zegen.[4]”
De Cock reageerde verwonderd.
“Sinds wanneer citeer jij bijbelteksten?”
Vledder glimlachte.
“Tijdens de onderhandelingen met mijn Adelheid over het convenant voor ons huwelijk bracht ze plotseling die tekst ter discussie.”
“En die heb je onthouden?”
De jonge rechercheur wuifde het weg.
“Hoe reageerde Judith op de dood van Joost?”
“Ik heb het haar niet verteld.”
Vledder keek hem verward aan.
“Je hebt het haar niet verteld?”
herhaalde hij ongelovig. De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik wilde haar nachtrust niet bederven. Ik heb een tijdje met haar gebabbeld…over haar huwelijk met Petertje de Knoet…over haar liefde voor Jasper. Daarna heb ik haar toegedekt en gezegd dat ze morgenochtend aan bureau Warmoesstraat moest komen, omdat ik haar nog iets had te vragen.”
Vledder keek hem verwijtend aan.
“Soms ben je een sentimentele oude dwaas,” sprak hij vernietigend.
“Het kan toch zijn dat Judith vanavond iets heeft gehoord of gezien, iets dat belangrijk kan zijn voor ons onderzoek.”
“Dat horen wij dan morgen wel,” reageerde De Cock gelaten. De oude rechercheur wees naar een gevulde plastic boodschappentas midden op de vierkante eikenhouten tafel.
“Wat heb je daar?”
Vledder zuchtte.
“Xavier de la Croix is een slimme jongen. Hij vond weliswaar geen vingerafdrukken, maar toen hij de secretaire onderzocht, meende hij dat het meubel, gezien de omvang, een geheime bergplaats moest hebben.”
“En?”
“Die vond hij. Na het verschuiven van een paar panelen kwam in de secretaire een ruimte vrij.”
De Cock wees opnieuw naar de boodschappentas.
“Dat zat erin?”
“Twee splinternieuwe dolken en een zakje met zaad,” antwoordde Vledder.
De Cock trok zijn neus iets op.
“Zaad?”
Vledder greep in een gebaar van vertwijfeling even met zijn handen naar zijn hoofd.
“Zaad voor het telen van papavers.”
11
Toen rechercheur De Cock de volgende morgen na een verkwikkende nachtrust niet meer dan een halfuur te laat in bureau Warmoesstraat de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder achter het scherm van zijn computer. De snelle vingers van de jonge rechercheur raasden over het toetsenbord. Toen de oude rechercheur tegenover hem op zijn bureaustoel zakte, liet hij zijn vingers even rusten. Met een pijnlijke trek op zijn gezicht strekte hij zijn rug en gaapte.
“Ik heb vannacht,” verzuchtte hij, “slecht geslapen. Ik heb de hele nacht…”
De Cock stak afwerend zijn handen omhoog.
“Voor wij jouw verminkte nachtrust ter sprake brengen,” sprak hij plechtig, “eerst een paar vragen. Heb je vader Van de Gouwenaer van de moord op zijn stiefzoon Joost op de hoogte gebracht?”