“Jasper is vanmiddag door twee rechercheurs van bureau Warmoesstraat gearresteerd.”
De Cock keek de man verrast aan.
“Door twee rechercheurs van ons bureau gearresteerd?”
vroeg hij ongelovig. Van de Gouwenaer knikte.
“Vanmiddag. Zo rond de klok van drie uur. Ze zouden hem naar de Warmoesstraat brengen.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Hebt u de namen van die twee rechercheurs?”
“Nee.”
“Hebben ze zich gelegitimeerd?”
“Nee.”
“Hebt u om hun legitimatie gevraagd?”
Van de Gouwenaer schudde zijn hoofd.
“Toen ze Jasper kwamen ophalen, was Louis van Marcinelle te verbouwereerd om adequaat te kunnen reageren. Hij heeft nergens naar gevraagd. Hij weet zelfs niet eens waarvan Jasper wordt beschuldigd.”
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
“Wie is Louis van Marcinelle?”
Van de Gouwenaer reageerde heftig.
“Jaspers werkgever. Louis van Marcinelle runt een groot transportbedrijf. Jasper is als boekhouder bij hem in dienst. Al jaren.”
“En die Louis van Marcinelle heeft u van de arrestatie van Jasper op de hoogte gebracht?”
Van de Gouwenaer knikte.
“Niet direct. Louis was ervan overtuigd dat de arrestatie van mijn zoon op een misverstand berustte en dat hij spoedig weer zou worden vrijgelaten. Pas vanavond heeft hij mij ingelicht.”
“Telefonisch?”
“Ja.”
“Waar is dat transportbedrijf gevestigd?”
“Hier in Amsterdam. Aan de Coenhavenweg.”
De Cock ademde diep. De affaire prikkelde zijn zenuwen. Hij accepteerde niet graag dat er bij de recherche iets fout ging.
“Die Louis van Marcinelle,” vroeg hij geïrriteerd, “kan zich niet vergissen? Het waren echt twee rechercheurs van dit bureau, niet van de afdeling Narcotica, een ander district of een andere gemeente?”
Van de Gouwenaer trok zijn mond strak.
“Bureau Warmoesstraat.”
Het klonk als een veroordeling.
Onder toezegging van De Cock dat hij de affaire tot op de bodem zou uitzoeken, verliet de heer Van de Gouwenaer mokkend de grote recherchekamer. Toen de deur achter hem dichtviel, slaakte de oude rechercheur een diepe zucht.
“Hier klopt iets niet.”
Vledder grijnsde.
“Dat is een simpele conclusie,” sprak hij braaf spottend.
“Wij tweeën zijn de enige rechercheurs die zo rond de klok van drie uur aan de Warmoesstraat in werkelijke dienst waren. De anderen vertoefden op dat uur op het hoofdbureau aan de Elandsgracht bij de plechtige installatie van onze nieuwe hoofdcommissaris.”
De Cock knikte.
“De arrestatie van Jasper van de Gouwenaer zou dus door ons zijn verricht. Dat lijkt mij kras.”
Hij gebaarde voor zich uit.
“Heb je zijn signalement opgenomen?”
Vledder raadpleegde zijn notities.
“Oud vijfendertig jaar,” las hij hardop, “flink postuur, lang ongeveer een meter tachtig, rond gezicht, blauwe ogen en kort, blond, kroezend haar, waaraan hij zijn bijnaam van Blonde Neger heeft te danken.”
“Gehuwd?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Na een volkomen mislukt huwelijk van zijn iets jongere broer is Jasper volgens zijn vader een overtuigd vrijgezel. Aan de gruwel van een huwelijk, zoals hij dat noemt, wil hij zich niet wagen. Hij woont moederziel alleen op een flatje aan de Haarlemmer Houttuinen, nummer zevenhonderdvijfenveertig, op de derde etage.”
De Cock knikte.
“Verspreid dat signalement via de telex en vraag of de instantie die tot de arrestatie van ene Jasper van de Gouwenaer is overgegaan, zich met ons in verbinding wil stellen.”
Vledder keek hem verwonderd aan.
“Verwacht je daar iets van?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“We weten alleen niet hoe die arrestatie precies is verlopen. Misschien heeft die Louis van Marcinelle de zaak wel verkeerd begrepen.”
“Verwacht je dat?”
“Feitelijk niet. Maar de mogelijkheid bestaat dat de arrestatie van Jasper van de Gouwenaer ten behoeve van een andere instantie is gebeurd en dat bureau Warmoesstraat slechts terzijde is genoemd.”
“Een misverstand?”
De Cock maakte een grimas.
“Dat is mijn stille hoop. Ik voorzie anders karrenvrachten vol problemen, waar we…”
Hij stokte.
De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder boog zich ver naar voren en pakte de hoorn op. Na enkele seconden hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.
“De wachtcommandant. Bij hem voor de balie staat ene Louis van Marcinelle.”
De Cock strekte zijn rug.
“Laat hem opdraven.”
Louis van Marcinelle kwam met ferme tred de grote recherchekamer binnen en liep direct op De Cock toe.
“Is de oude heer Van de Gouwenaer al bij u geweest?”
opende hij monter.
De Cock antwoordde niet direct. Hij nam de man voor zich nauwkeurig in zich op. Hij schatte Louis van Marcinelle zo rond de veertig jaar. De man had een vriendelijk, open, iets gebruind gelaat met lichtgroene ogen. Zijn donkerblonde haren waren grijs aan de slapen. Het lichtblauwe kostuum dat hij droeg, was van goede snit.
De Cock wees de man op de stoel naast zijn bureau. Louis van Marcinelle trok zijn pantalon aan de vouwen iets op en ging zitten.
“Ik heb tegen de oude heer Van de Gouwenaer gezegd, dat hij zelf maar aan de Warmoesstraat moest gaan informeren waarom zijn zoon was gearresteerd. Ik vond het wat gênant het hem persoonlijk te zeggen.”
De Cock keek de man verwonderd aan.
“U kende de reden van zijn arrestatie?”
Louis van Marcinelle knikte.
“Jasper zou fraude hebben gepleegd.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Hebben de rechercheurs u dat gezegd?”
Louis van Marcinelle trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
“Het zou om een omvangrijke fraudezaak gaan,” sprak hij somber, “waarbij meerdere mensen zijn betrokken. Ik vond het beter dat de oude heer Van de Gouwenaer de ware beschuldiging van u hoorde.”
“Van mij?”
Louis van Marcinelle knikte.
“Ik heb begrepen dat u, meneer De Cock, hier aan de Warmoesstraat de zaak zo’n beetje runt. Wat gaat er verder met Jasper gebeuren?”
De Cock was enige momenten te sprakeloos om te reageren.
“Hebben…hebben,” sprak hij half stotterend, “de rechercheurs zich vanmiddag gelegitimeerd?”
“Nee.”
“Hebt u om een legitimatie gevraagd?”
Louis van Marcinelle schudde zijn hoofd.
“Waarom? De heren zagen er betrouwbaar uit en Jasper trok gelaten zijn jas aan en ging, blijkbaar schuldbewust, met hen mee.”
De Cock stak zijn kin iets vooruit.
“Het waren geen rechercheurs van bureau Warmoesstraat,” sprak hij scherp.
Louis van Marcinelle keek hem verbaasd aan.
“Dat moet.”
De Cock spreidde zijn handen.
“Waarom? Waarom moet dat?”
“Ze kwamen in uw opdracht.”
De oude rechercheur slikte.
“In mijn opdracht?”
Louis van Marcinelle knikte nadrukkelijk.
“In opdracht van De Cock…rechercheur van het politiebureau aan de Warmoesstraat.”
Toen Louis van Marcinelle totaal verbijsterd was vertrokken, slofte De Cock naar de kapstok, schoof zijn oude hoedje over zijn grijze haren en trok zijn regenjas aan. Vledder kwam hem na.
“Waar ga je heen?”
De Cock draaide zich half om.
“Waar gaan wij heen,” verbeterde hij.
“Oké, waar gaan wij heen?”
“Naar de Haarlemmer Houttuinen.”
“Het flatje van Jasper van de Gouwenaer?”
“Juist.”
Voor eind mei was de avondlucht kil. De Cock miste de zelfgebreide trui, die zijn vrouw hem dwong te dragen wanneer er nog een ‘r’ in de maand was. Hij sjokte achter Vledder aan naar de houten steiger achter het bureau. Daar stapten ze in hun oude Golf.