“Hij komt in de loop van de dag,” zei Vledder.
“Hij wilde nog eens serieus met je praten. Ook over de moord op Jasper.”
De Cock glimlachte.
“Vader Van de Gouwenaer is welkom. Misschien trekt hij nu zijn klacht tegen mij in.”
Vledder snoof.
“Daar zou ik maar niet op rekenen.”
De Cock negeerde de opmerking.
“Heb je Louis van Marcinelle verteld dat hij een chauffeur minder op zijn dienstrooster heeft?”
De Vledder knikte.
“Vader Van de Gouwenaer leek minder verrast dan Louis van Marcinelle, die zich vertwijfeld afvroeg of er iemand van de concurrentie opgewekt bezig was zijn hele personeelsbestand uit te roeien.”
“Komt hij praten?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Daar heeft hij niets over gezegd.”
De Cock wuifde het onderwerp weg.
“Laten we het eens hebben over jouw slechte nachtrust. Ruzie met Adelheid?”
Vledder schudde opnieuw zijn hoofd.
“Adelheid en ik hebben nog wel eens verschil van mening, maar dat ontaardt nooit in een werkelijke ruzie.”
De jonge rechercheur zwaaide geagiteerd.
“Nee, dat zaad…dat zaad voor het telen van papavers. Ik kwam er niet uit. Het bleef tollen in mijn gedachten. Hoe wordt zaad voor het telen van papavers, geborgen in een geheime bergplaats van de secretaire van Joost van de Gouwenaer, een veld van papavers in een nachtmerrie van Petertje de Knoet?”
De Cock lachte.
“Jouw associatievermogen volgt vreemde paden,” reageerde hij vrolijk.
“Hoe kom je erbij dat er een verband zou moeten bestaan tussen deze zaken?”
Vledder zuchtte.
“Wij zijn deze zaken in ons onderzoek tegengekomen…dus zocht ik naar een verband.”
De Cock knikte hem bemoedigend toe.
“Lofwaardig.”
Vledder schoof zijn computerscherm iets opzij en boog zich naar voren.
“Ik ben de hele nacht met mijn gedachten aan het worstelen geweest. Weet je dat wij voor deze twee moorden een ideale verdachte binnen handbereik hebben?”
De Cock hield zijn hoofd een beetje schuin en glimlachte.
“Vertel eens?”
“Judith van Zeebrugge.”
De Cock keek zijn jonge collega verbaasd aan.
“Judith van Zeebrugge?”
“Ja. Ze heeft in de praktische mogelijkheid verkeerd om de moorden te plegen. Ze had een sleutel van de woning van Jasper en ze had vrijwel zeker ook vrije toegang tot de woning van Joost.”
De Cock schoof zijn onderlip iets naar voren.
“Motief?”
Vledder maakte een hulpeloos gebaar.
“Dat is het zwakke punt. Ten aanzien van Jasper zou het een versmade liefde kunnen zijn. Sommige vrouwen kunnen het idee dat ze zijn afgewezen maar moeilijk verwerken. Bij Joost blijf ik steken. Ze heeft jou verteld dat ze niets met die kolossale man te maken had…dat hij haar om niet het zolderkamertje had toegewezen.”
De Cock plooide zijn lippen tot een tuitje.
“In ieder geval was haar relatie tot Joost zo goed, dat zij hem haar netelige situatie na het verlaten van Petertje de Knoet heeft opgebiecht.”
Vledder knikte instemmend.
“Je hebt gelijk. Anders was Joost nooit zover gekomen om haar dat kamertje aan te bieden.”
De Cock krabde zich achter in de nek.
“De dood van Joost van de Gouwenaer komt ook ons slecht gelegen,” sprak hij somber.
“Hij kan ons niet meer vertellen aan wie hij zijn befaamde Bulgaarse dolken heeft geleverd en hij kan ons niet meer vertellen wat hij met dat zakje papaverzaad van plan was. Hij heeft bij zijn woning geen tuin…zelfs geen balkon.”
Vledder grijnsde.
“Hij kende Petertje de Knoet. Ze werkten samen bij hetzelfde expeditiebedrijf.”
De Cock lachte.
“Jij denkt toch aan die nachtmerrie.”
“Vind je het gek?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“We kunnen Petertje de Knoet eens vragen wat voor hem een veld papavers betekent.”
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
“Ik ben bang dat wij hetzelfde antwoord krijgen als zijn vrouw…een heuse nachtmerrie.”
Hij spreidde zijn armen.
“Ik vind toch dat wij het moeten…”
De jonge rechercheur stokte.
Judith van Zeebrugge kwam op haar hoge hakken opgewonden de grote recherchekamer binnentippelen.
“Wat is er met Joost gebeurd!”
riep ze al van verre.
De Cock wachtte geduldig tot ze op de stoel naast zijn bureau had plaatsgenomen.
“Waarom zou er met Joost iets gebeurd zijn?”
vroeg hij ontwijkend.
“Hij doet niet open en buren hebben gisteravond laat een ambu-lancewagen voor de deur zien staan.”
De Cock reageerde niet direct. Hij ademde diep.
“Joost…Joost is dood.”
Judith sloeg haar handen voor haar mond.
“Dood?”
“Ja.”
“Vermoord?”
De Cock keek haar onderzoekend aan.
“Waarom denk je dat?”
Judith sloot even haar ogen.
“Onderweg naar dit bureau realiseerde ik mij plotseling dat de moord op Joost de werkelijke reden was waarom u mij gisteravond in mijn zolderkamertje opzocht.”
De Cock trok een grijns.
“U associeert mij met moord?”
Judith keek hem strijdlustig aan.
“Met recent de moord op mijn vriend Jasper nog in gedachten, is dat niet vreemd. Waar u verschijnt is moord het motief.”
Om de mond van De Cock gleed een glimlach.
“Heb je gisteren de hele dag op je zolderkamertje doorgebracht?”
vroeg hij vriendelijk. Judith schudde haar hoofd.
“Ik ben op bezoek geweest bij mijn jongste zuster in de Spaarn-dammerstraat.”
“Hoe laat kwam je thuis?”
“Rond kwart over negen.”
“Heb je toen Joost bezocht?”
“Nee.”
“Waarom niet?”
“Joost had bezoek.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Hoeweet je dat?”
Judith verschoof iets op haar stoel.
“Kwart over negen, vroeg in de avond, en ik had nog geen zin om naar bed te gaan. Ik was van plan om broer Joost te vragen of hij bereid was nog een biertje voor mij in te schenken.”
“Broer Joost?”
Judith glimlachte.
“In de tijd dat ik nog met Jasper omging, noemde ik hem altijd zo.”
De Cock knikte begrijpend.
“En?”
“Wat bedoelt u?”
“Je wilde Joost vragen of hij bereid was nog een biertje voor je in te schenken.”
Judith knikte.
“Ik had behoefte aan gezelschap. En Joost is…was…een aardige man…lief, gezellig. Ik klopte wel eens meer ‘s-avonds bij hem aan.”
De Cock knikte.
“Een broer.”
Judith glimlachte.
“Zoiets. Misschien iets meer.”
“Je klopte ook nu bij hem aan?”
Judith schudde haar hoofd.
“Ik stond op de eerste etage voor de deur van zijn woning en hoorde stemmen. Joost zei iets…iets wat ik niet heb kunnen verstaan…en toen reageerde een andere stem met: ‘Zo moet je niet denken, Joost. Er kunnen andere redenen zijn’.”
Judith maakte een somber gebaar.
“Ik ben toen een tikkeltje verdrietig doorgelopen naar mijn zolderkamertje. Daar heb ik voor mijzelf een biertje ingeschonken, heb nog een stukje gelezen en ben kort daarna naar bed gegaan.”
Judith liet haar hoofd iets zakken. Haar zwarte haar gleed als een gordijn voor haar gezicht.
“Weet u wat ik mijzelf verwijt?”
“Nou?”
Judith aarzelde.
“Dat ik…eh, dat ik niet brutaalweg heb geklopt…geklopt en om mijn biertje heb gevraagd. Broer Joost had dan nu nog geleefd.”
“Waarschijnlijk,” zei De Cock.
“Een moord plegen in het bijzijn van een getuige is niet zo handig.”
Judith knikte.
“Hij had dan ook mij moeten ombrengen.”
De Cock gebaarde traag in haar richting.
“Heb je die stem herkend?”
“Nee.”
De oude rechercheur monsterde haar gezicht.
“Datweet je zeker?”
Judith keek op. Haar bruine ogen tintelden weer van strijdlust.
“Het was niet de stem van Petertje. Die herken ik uit duizenden.”