Выбрать главу

Judith knikte.

“Hij had dan ook mij moeten ombrengen.”

De Cock gebaarde traag in haar richting.

“Heb je die stem herkend?”

“Nee.”

De oude rechercheur monsterde haar gezicht.

“Datweet je zeker?”

Judith keek op. Haar bruine ogen tintelden weer van strijdlust.

“Het was niet de stem van Petertje. Die herken ik uit duizenden.”

Toen Judith van Zeebrugge de grote recherchekamer had verlaten en de deur met een klap achter zich had dichtgetrokken, keek De Cock Vledder vragend aan.

“Wat is jouw oordeel over onze ideale verdachte binnen handbereik?”

De jonge rechercheur weifelde even.

“Oppervlakkig bezien lijkt ze onschuldig…onschuldig aan de moord op broer Joost.”

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

“Lijkt onschuldig? Ik heb geen zwakke punten in haar verklaring kunnen ontdekken.”

Vledder trok zijn kin iets omhoog.

“Ik wel.”

De Cock boog zich iets naar voren.

“Als jij in haar verklaring onvolkomenheden had opgemerkt,” reageerde hij verwijtend, “dan had jij tijdens het verhoor moeten interveniëren…mij moeten onderbreken en haar op die onvolkomenheden moeten wijzen.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Ik wilde jouw verhoor niet onderbreken. Het leek mij beter om…buiten haar aanwezigheid…eerst daarover met jou te discussiëren.”

De Cock maakte een breed armgebaar.

“Steek van wal.”

Vledder wreef even over zijn kin.

“Had Joost gisteravond bezoek?”

“Ja.”

“Hoe weten we dat?”

“Judith heeft op de eerste etage, luisterend aan de deur van de woning van Joost, stemmen gehoord. De stem van Joost en een vreemde stem. Ze weet zich nog exact te herinneren wat die vreemde stem heeft gezegd.”

Vledder grijnsde.

“En als onze Judith,” sprak hij met enig sarcasme, “nu eens alles heeft verzonnen. Als er geen vreemde stem is geweest, als Joost nu eens geen bezoek heeft gehad van een onbekende, maar gewoon gezellig met de ex-vriendin van zijn vermoorde broer…op haar verzoek, zoals zij van plan was…een biertje dronk?”

Het markante gezicht van De Cock betrok.

“Jij suggereert dat de moord op Joost van de Gouwenaer het werk is van Judith van Zeebrugge…en dat Joost geen bezoek had van een voor ons nog onbekende man?”

“Precies.”

“Jij gelooft haar niet?”

Vledder maakte een afwerend gebaar.

“We kunnen niet bewijzen,” verzuchtte hij, “dat Judith loog. Ze kan best de waarheid hebben gesproken.”

De jonge rechercheur klemde zijn lippen opeen.

“Maar als zij het was die Joost vermoordde…als zij die dolk in zijn rug stak…dan is het introduceren van een bezoek, van een man met een vreemde stem, toch een prachtige camouflage, een schitterende manoeuvre om ons van haar onschuld te overtuigen.”

Om de mond van De Cock dartelde een glimlach.

“Beste Dick,” sprak hij trillend van bewondering, “mijn lessen hebben vruchten afgeworpen. Je denkt en voelt al als een echte rechercheur…als een man met de nodige ervaring.”

Vledder liet zijn hoofd iets zakken.

“Ben je het eens met mijn betoog, met mijn stelling dat wij haar niet mogen uitsluiten?”

“Absoluut.”

De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich naar voren en pakte de hoorn op. Na enkele seconden bedekte hij met zijn hand het spreekgedeelte en hield de hoorn omhoog.

“Jan Rozenbrand. Beneden voor de balie staat een man, ene Alex van Wijngaarden, die met jou wil praten over de moord op de broertjes Janszen.”

De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

“Broertjes Janszen?”

Vledder knikte.

“Dat zegt hij.”

“Kennen wij ene Alex van Wijngaarden?”

Vledder trok zijn schouders op.

“Zegt mij niets.”

De Cock zwaaide.

“Laat hem boven komen.”

De man liep met verende tred door de grote recherchekamer op De Cock toe en bleef voor zijn bureau staan. De oude rechercheur nam hem nauwkeurig in zich op. Hij schatte de man op rond de vijfendertig jaar. Hij had blauwe ogen, lichtblond haar en droeg een keurig gesneden grijs flanellen kostuum.

De man boog zich iets voorover.

“U bent rechercheur De Cock?”

De grijze speurder knikte traag.

“De Cock met…eh, met ceeooceekaa.”

De man glimlachte.

“Men had mij voorspeld dat u zo zou reageren.”

“Wie is men?”

“Mensen met wie ik over de broertjes Janszen heb gesproken. Toen de heer Van de Gouwenaer mij belde, dat na Jasper ook Joost was vermoord, besloot ik niet langer te zwijgen.”

De Cock gebaarde naar de stoel naast zijn bureau.

“Neemt u plaats.”

De man trok zijn pantalon aan de vouwen iets omhoog en ging zitten.

“Mijn naam is Alex van Wijngaarden. Ik ben al vanaf mijn jeugd met de broertjes Janszen bevriend. Mijn vader had een slagerij in de Lange Niezel. Blonde Neel was een klant van vader. Via haar leerde ik Jasper en Joost Janszen kennen. Aanvankelijk gedroegen zij zich zoals elk schooiertje in de buurt van de Wallen. Maar algauw slopen in hun gedrag gemene, criminele trekjes.”

“Zoals?”

“Het beroven van dronken mannetjes.”

De Cock keek hem schattend aan.

“Wat sloop er in uw gedrag?”

Alex van Wijngaarden glimlachte.

“Ik was hun vriendje, en dat bleef ik.”

“Volgde u ook hun…eh, hun criminele trekjes?”

Van Wijngaarden schudde zijn hoofd.

“Mijn vader had al snel in de gaten dat het misging met de broertjes en als hij niet ingreep…ook met mij.”

“Wat was zijn oplossing?”

“De marine.”

“U hebt een opleiding bij de marine gevolgd?”

Alex van Wijngaarden knikte.

“Vele jaren. Ik ben nu getrouwd, heb een zoon van zeven en verdien een redelijke boterham als vertegenwoordiger van een reclamebedrijf.”

“Wanneer verbrak u de relatie met de broertjes?”

“Die relatie is nooit verbroken,” sprak Van Wijngaarden hoofdschuddend.

“Ik kwam nog regelmatig bij hen op bezoek. Onze vriendschap is gebleven…ook toen ze van naam veranderden.”

“Ik begrijp dat u via de broertjes de heer Van de Gouwenaer hebt leren kennen?”

vroeg De Cock.

“Precies. Die man trouwde Blonde Neel en heeft de broertjes uit het slop gehaald. Hij bezorgde Jasper een baan als boekhouder en Joost werd chauffeur.”

De Cock gebaarde.

“Bij het vervoersbedrijf van Louis van Marcinelle.”

“Inderdaad,” antwoordde Van Wijngaarden.

“De heer Van de Gouwenaer heeft in dat vervoersbedrijf flink geïnvesteerd.”

De Cock boog zich iets naar de man toe.

“U hebt zich bij de wachtcommandant gemeld omdat u met mij wilde praten over de moord op de broertjes Janszen. Waarom gebruikte u hun huidige naam niet?”

Van Wijngaarden zuchtte.

“Omdat hun dood volgens mij iets te maken heeft met de tijd dat zij nog als de broertjes Janszen te boek stonden.”

“Wat?”

De man zuchtte opnieuw.

“Ze hebben enige jaren geleden op de Amstel in de buurt van de Paardenstraat onder bedreiging met een zware dolk een oude man beroofd. Bij die beroving kwam de oude man te vallen en brak zijn heup. Er kwamen bij die breuk nogal wat complicaties en een paar dagen later overleed de man in het ziekenhuis.”

“Triest.”

“Zeker. Nog voor de oude man stierf, vertelde hij aan zijn zoon dat hij de rovende broertjes had herkend.”

De Cock trok zijn neus iets op.

“Jasper en Joost waren toch niet zo stom om mensen te beroven die hen kenden?”

Van Wijngaarden schudde zijn hoofd.

“De oude man was na de dood van zijn vrouw een hoerenloper geworden. Toen hij eens met een hoertje op de Wallen stond te praten, kwamen de broertjes voorbij. Dat hoertje zei toen: ‘Je kunt beter uit hun buurt blijven. De kinderen van Blonde Neel zijn voor alles in’.”