“Tenzij hij twee moorden opbiecht.”
Van de Westerdoksdijk reed Vledder links het Barentszplein op en vandaar weer links naar Bokkinghangen. Via het bruggetje over de Zoutkeetsgracht bereikten ze de Zandhoek. Vledder vond een parkeerplaatsje voor de Golf aan de rand van het Westerdok.
Ze stapten uit en sloften via de Taanstraat en het Jan Mensplein naar de Vierwindenstraat.
De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en drukte zijn hoedje iets naar voren. Daarna bleef hij staan en keek om.
“Weet jij wie Jan Mens was?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Nooit van gehoord.”
De Cock zwaaide naar het peuterige pleintje.
“Jan Mens was in mijn jeugd zeer populair. Hij zal volgens kenners wel weer geen echte literatuur hebben bedreven, maar hij schreef prachtige romans over de Gouden Reaal, over Griet Manshande en andere volkse mensen hier uit deze buurt. Ik vind dit pleintje feitelijk te klein…volgens mij voor Jan Mens een te schriel eerbetoon.”
Vledder moest glimlachen om de vermakelijke opmerking.
“Als we deze moorden hebben opgelost, ga ik eens iets van hem lezen.”
“Doen.”
Ze liepen verder. Vierwindenstraat 982 bleek een tot appartementen omgebouwd voormalig pakhuis. Vledder wees naar een reeks naambordjes.
“Het is op de eerste etage. Ik hoop dat die Achterveld thuis is en opendoet.”
De Cock keek hem wantrouwend aan.
“Waarom?”
Vledder gromde.
“Dan kan jij dat vervloekte apparaatje van je eens in je zak houden.”
De Cock reageerde niet. Hij liep voorzichtig de houten trap op. Vledder volgde. Het was erg donker op de trap. De verlichting was blijkbaar uitgevallen. De Cock pakte zijn zaklantaarn en liet het lichtovaal dansen. Boven aan een klein portaal was een lichtgroen gelakte deur, in het midden was een koperen plaatje aangebracht met J. Achterveld in verzonken zwarte letters. De Cock zocht, maar vond geen bouton voor een elektrisch belletje. Met de knokkels van zijn rechterhand klopte hij stevig op deur.
Het duurde even. Slechts luttele seconden. Toen werd de deur geopend door een stevig gebouwde man. De Cock schatte hem achter in de twintig. Hij droeg een wat versleten blauwe spijkerbroek, en daarop een groezelige, zwarte trui. Zijn donkere haren waren ongekamd en over zijn gezicht lag een stoppelige baard van enige dagen.
De oude rechercheur lichtte beleefd zijn hoedje.
“Mijn naam is De Cock,” sprak hij vriendelijk.
“De Cock met…eh, met ceeooceekaa.”
Hij duimde over zijn schouder.
“En dat is mijn collega Vledder. We zijn als rechercheur verbonden aan het politiebureau in de Warmoesstraat.”
De man trok zijn neus iets op.
“Warmoesstraat?”
De Cock knikte.
“Het meest geliefde politiebureau van Amsterdam.”
Hij glimlachte.
“U bent Joseph Achterveld?’ ‘Ja.”
“Wij wilden even met u praten.”
“Waarover?”
“Dat zullen we u vertellen.”
De man deed de deur verder open.
“Kom binnen. Kijk niet naar de rotzooi. Sinds ze weg is, is het hier een puinhoop.”
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
“Wie weg is?”
Joseph Achterveld maakte een breed armgebaar.
“Ik heb hier een tijdje met een vrouwtje samengewoond. Het ging niet meer. Steeds heibel en verwijten. Ik heb haar buiten de deur gezet.”
De Cock negeerde de opmerkingen. Hij liet zich in een van de versleten fauteuils zakken, legde zijn hoedje op de vloer en knoopte zijn regenjas los.
Joseph Achterveld ging tegenover hem zitten. Ook Vledder nam plaats.
De oude rechercheur glimlachte beminnelijk.
“Ze zijn dood.”
Achterveld hield zijn hoofd iets schuin.
“Wie?”
“De broertjes Janszen.”
Achterveld grinnikte.
“Dat weet u zeker?”
“Absoluut.”
“Allebei?”
“Ja.”
“Vermoord?”
De Cock knikte traag.
“Inderdaad…vermoord.”
Achterveld grijnsde breed.
“Fijn…zeg, een zalig bericht…vermoord…hoef ik het niet meer te doen.”
Hij boog zich iets naar voren.
“Hebben ze flink geleden?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Bijna niet.”
Achterveld liet zich weer terugvallen.
“Jammer.”
Het kwam duidelijk uit de grond van zijn hart.
De Cock onderdrukte een glimlach.
“U hebt hen destijds een dreigbrief geschreven?”
Achterveld knikte.
“De viezeriken…ze hebben mijn vader vermoord.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Het was geen moord.”
Achterveld streek met de rug van zijn hand langs zijn neus.
“In jullie ogen niet. Jullie hanteren andere normen. Maar voor mij was het moord.”
De Cock liet de nuances rusten.
“Was u werkelijk van plan om uw dreigementen uit te voeren?”
“Zeker.”
“Wanneer?”
Achterveld trok zijn brede schouders iets op.
“Als de tijd daarvoor rijp was. Je moet zoiets grondig voorbereiden. Ik had nog geen vast plan. Volgens de laatste berichten die ik kreeg, waren ze omgeturnd en brave werknemers geworden bij een expeditiebedrijf.”
Achterveld maakte een grimas en schudde zijn hoofd.
“Daar geloof ik niet in. Die jongens hebben van huis uit geen greintje fatsoen meegekregen…geen respect voor hun medemens. Dat komt nooit meer goed.”
Hij zweeg even, keek van De Cock naar Vledder en terug.
“Zitten jullie achter de daders aan?”
De Cock knikte.
“Wij zijn met het onderzoek belast.”
Achterveld glimlachte.
“Als jullie de daders hebben gevangen, doe ze dan de complimenten van mij…van Joseph.”
De Cock glimlachte.
“Als het zover is, zal ik eraan denken. U hebt met deze moorden niets te maken?”
Achterveld schudde traag zijn hoofd.
“Niets.”
“Dat weet u zeker?”
Joseph Achterveld spreidde zijn machtige armen.
“Ik ben geen brave jongen,” antwoordde hij gelaten.
“Echt niet. Je moet mij ook niet vragen hoe ik aan de kost kom, want dat vertel ik je niet.”
Achterveld stak de wijs- en middelvinger van zijn rechterhand omhoog.
“Maar ik zweer je, De Cock,” sprak hij plechtig, “bij de dood van mijn oude vader…tot aan zijn dood een prachtmens…dat ik de broertjes Janszen, die twee ettertjes, geen haar heb gekrenkt.”
De Cock keek hem strak aan.
“Ik ben geneigd om u te geloven.”
De oude rechercheur pakte zijn hoedje van de vloer en kwam uit de fauteuil overeind.
“Hebt u er bezwaar tegen dat we toch even bij u rondneuzen?”
Joseph Achterveld zwaaide om zich heen.
“Ga je gang.”
De Cock en Vledder startten een routineonderzoek in de woning. De rechercheurs handelden slordig, zelfs een tikkeltje nonchalant en zonder de hoop en de overtuiging iets te vinden. Plotseling slaakte Vledder vanuit de slaapkamer een scherpe kreet.
De Cock liep snel naar hem toe en trof de jonge rechercheur staande met armen omhoog. Op zijn gezicht lag een trek van diepe verbazing en in elke hand hield hij een vreemde dolk van Bulgaarse import.
13
Ze reden vrijwel stapvoets uit de smalle Vierwindenstraat weg. Het regende nog steeds en Vledder zette de ruitenwissers aan. De Cock liet zich onmiddellijk diep onderuitzakken en schoof de rand van zijn hoedje tot op de rug van zijn neus. De zwiepende ruitenwissers hadden op hem een hypnotische uitwerking. Als hij niet wegdook bleef hij ze met zijn ogen volgen tot zijn nekspieren pijn deden. Vledder blikte opzij en snoof.
“Het wordt hoog tijd,” gromde hij, “datje die tic kwijtraakt. Het is een onhebbelijke gewoonte om steeds naast mij weg te duiken.”