De Cock glimlachte.
“Zelfprotectie. Ik bescherm mijn nekspieren tegen overmatig gebruik.”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Hoe doe je het als je zelf rijdt?”
De Cock grinnikte.
“Ik rijd zelf niet zo veel meer. Ik stoor me eraan als andere automobilisten steeds hun rechterhand naar mij uitsteken met de middelvinger omhoog.”
Vledder lachte.
“Ben jij zo’n slechte chauffeur?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik houd mij strikt aan de regels van het verkeer. Dat is ongewoon. Het wordt door anderen blijkbaar als onbehoorlijk ervaren.”
Vledder liet het onderwerp rusten. Voorzichtig wipte hij de Golf over de smalle ophaalbrug van de Zandhoek naar de Bokkinghangen. Na het Barentszplein, op de iets bredere Wester-doksdijk drukte de jonge rechercheur wat dieper op het gaspedaal.
“Wil je terug naar de Kit?”
De Cock knikte.
“Misschien hebben zich nieuwe ontwikkelingen voorgedaan.”
Vledder blikte opnieuw even opzij.
“Ik moet je zeggen dat ik wel even schrok toen ik die twee vreemde Bulgaarse dolken bij Joseph Achterveld in de kast van zijn slaapkamer zag liggen.”
De Cock grijnsde.
“Jij dacht…nu hebben we de dader.”
Vledder knikte voor zich uit.
“Zoiets.”
“Joseph Achterveld zegt dat hij die dolken in een café heeft gekocht. Het waren er geen vier, zoals ik suggereerde.”
Vledder lachte.
“Je bedoelde dat hij er al twee had gebruikt.”
“Precies.”
“Onze Joseph scheen het gnipje niet te vatten.”
Vledder gebaarde voor zich uit.
“Ik voelde jouw stemming heel goed aan. Jij had er duidelijk geen zin in om na het vinden van die twee dolken tot zijn arrestatie over te gaan.”
“Ik heb mij,” sprak De Cock hoofdschuddend, “door die Joseph Achterveld een beetje laten inpalmen.”
“Hoe bedoel je dat?”
De Cock kwam iets omhoog en schoof zijn hoedje terug.
“Hij antwoordde zo spontaan, zo zonder enige terughoudendheid, dat ik in zijn uitspraken ging geloven. Ik had geen moment het idee dat hij loog of een halve waarheid sprak.”
Vledder glimlachte.
“Je weet dat ik het met jouw beslissingen niet altijd eens ben, maar dit keer heb ik niet het gevoel gehad dat ik moest protesteren.”
De jonge rechercheur pauzeerde even.
“Blijft natuurlijk het feit dat hij die dreigbrieven heeft geschreven en openlijk verklaarde dat hij bereid was om die bedreigingen ook uit te voeren.”
De Cock spreidde zijn handen.
“Voor het verzenden van die dreigbrieven krijgen wij van de ontvangers nooit meer een aangifte…ze zijn dood…dus behoeft Joseph Achterveld ook niet tot de uitvoering van zijn besluit te komen.”
“Ergo?”
“We zetten Joseph Achterveld inzake de moorden voorlopig op een zacht pitje.”
Toen de rechercheurs de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Rozenbrand De Cock met een kromme vinger. De oude rechercheur liep op hem toe.
“Je weet,” waarschuwde hij met opgestoken wijsvinger, “bij nog een moord ga ik gillen!”
De wachtcommandant lachte.
“Ik laat mij door jouw gegil echt niet afschrikken. Als ik straks een melding krijg van een moord, dan krijg je die voorgeschoteld.”
De Cock knikte gelaten.
“Wat heb je nu?”
“Boven zit iemand op je te wachten.”
“Wie?”
“Die sikkeneurige oude man die een paar dagen geleden hier voor de deur stond te schreeuwen dat wij ene Jasper moesten vrijlaten.”
“De heer Van de Gouwenaer. Hij had zijn bezoek al aangekondigd.”
Met zijn gezicht in een ernstige plooi stak De Cock de heer Van de Gouwenaer zijn rechterhand toe.
“Gecondoleerd met het verlies van uw zoon Joost,” sprak hij plechtig.
Van de Gouwenaer keek naar hem op. Het duurde enige seconden voordat hij de toegestoken hand drukte.
“Dank u,” lispelde hij.
De Cock liet de heer Van de Gouwenaer op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen.
“Ik hoop,” opende hij vriendelijk, “dat u jegens mij wat milder bent gestemd dan na de gewelddadige dood van uw zoon Jasper.”
Van de Gouwenaer knikte traag.
“Hebt u de rechercheurs al gevonden die Jasper op de dag van zijn dood hebben gearresteerd?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Ik geloof,” sprak hij kalm, “dat het geen echte rechercheurs van politie zijn geweest.”
“Wat waren het dan voor mannen?”
De Cock trok zijn schouders op.
“Geen flauw idee. Ik houd er uiteraard rekening mee dat die mannen bij de moord op uw zoon Jasper zijn betrokken. Ik zal ook beslist alles in het werk stellen om hun identiteit te achterhalen.”
Van de Gouwenaer reageerde heftig.
“Daar ben ik wel nieuwsgierig naar,” sprak hij nadrukkelijk.
“Het is toch te zot dat mannen zich voor rechercheur uitgeven en iemand zomaar uit een bedrijf plukken.”
De Cock was het met hem eens.
“Dat zijn toestanden die wij hier in Nederland vrijwel niet kennen.”
De oude rechercheur strekte zijn rug.
“Ik verzeker u nogmaals…als Jasper die dag door twee mannen vanaf het expeditiebedrijf aan de Coenhavenweg is weggevoerd, dan gebeurde dat niet in mijn opdracht. Als ik iemand wil arresteren, dan doe ik dat zelf.”
Van de Gouwenaer keek naar hem op en zweeg. De Cock hield zijn blik secondelang op de man gericht. Van de Gouwenaer was, zo constateerde hij, in een paar dagen sterk verouderd. Zijn rimpelig gelaat zag nog valer dan op de avond dat hij de vrijlating van zijn zoon Jasper eiste. Zijn onderlip zakte voortdurend iets weg en zijn ogen stonden flets. De man liet zijn hoofd zakken.
“Ik geloof,” sprak hij voorzichtig formulerend, “dat ik de vorige keer iets te onredelijk ben geweest. Ongepast. Wellicht onbehoorlijk.”
De Cock glimlachte.
“Ik ben wel wat gewend.”
Van de Gouwenaer blikte strak voor zich uit.
“Op basis van vroegere ervaringen heb ik nooit in positieve zin over de politie gedacht. Integendeel. Ten aanzien van u heb ik in korte tijd mijn mening moeten herzien. Ik heb over u alleen maar gunstige klanken gehoord.”
De man richtte zijn hoofd weer op.
“Ik ben vanmorgen naar de officier van justitie gestapt en heb mijn klacht jegens u ingetrokken.”
De Cock glimlachte.
“Daar ben ik blij om,” sprak hij vrolijk. De oude rechercheur veranderde van toon.
“U kunt ervan overtuigd zijn,” ging hij op statige toon verder, “dat ik alles in het werk zal stellen om de moordenaar van uw zoons te ontmaskeren.”
Van de Gouwenaer knikte.
“Daar ga ik van uit.”
De Cock zuchtte omstandig.
“Ik heb jammer genoeg nog zo weinig aanwijzingen,” sprak hij bedrukt.
“Het onderzoek verloopt niet gladjes. Ik ben beslist niet tevreden met de resultaten die wij tot nu hebben geboekt.”
De grijze speurder zweeg even en plukte aan het puntje van zijn neus.
“Is het u bekend dat Jasper en Joost eens driegbrieven hebben ontvangen van ene Joseph Achterveld?”
“Ik heb die dreigbrieven wel eens gezien, gelezen,” antwoordde Van de Gouwenaer, “maar omdat de jongens die brieven in het geheel niet ernstig namen…daarover zelfs spottende opmerkingen maakten…heb ik daar verder geen aandacht aan geschonken. Jasper en Joost hebben mij ook nooit de aanleiding van die dreigbrieven verteld.”
De Cock boog zich iets naar de man toe.
“Wist uw vrouw van die dreigbrieven?”
“Ja.”
“Hoe reageerde zij?”
“Lauw.”
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
“Vreemd.”
Er gleed een grijns over het vale gezicht van de heer Van de Gouwenaer.