“Ik ben het met je eens.”
De jonge rechercheur zwaaide om zich heen.
“De drie moorden dragen ook absoluut dezelfde signatuur. Hetzelfde wapen…op exact dezelfde plek in de rug gestoken. En ook hier is duidelijk naar iets gezocht.”
Het gezicht van De Cock stond strak. De oude rechercheur klemde zijn lippen op elkaar.
“Begreep ik maar iets van het motief,” siste hij tussen zijn tanden.
“Degene die dit flikt, kunnen we toch niet ongestoord zijn of haar gang laten gaan.”
Vledder keek hem van terzijde aan.
“Jij hebt altijd van die briljante ideeën,” sprak hij fijntjes, “waar blijven ze?”
“Is dat een verwijt?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Er valt jou en mij niets te verwijten.”
De jonge rechercheur veranderde snel van onderwerp. Hij wees omhoog.
“Hoort bij deze woning ook een zolderkamertje?”
Het strakke gezicht van De Cock ontspande.
“Ik heb in mijn prille jeugd,” antwoordde hij zoet glimlachend, “in de Roggeveenstraat nooit met een soort roodborstje gevreeën.”
“Je weet het niet?”
“Nee.”
“Zal ik eens gaan kijken?”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Dat kan later nog. Kijk eerst eens of je aanwijzingen kunt vinden in de opengebroken kasten. Of liever nog…waarschuw eerst de meute. Hoe sneller ik hier uit deze woning weg kan, hoe liever het mij is.”
Ineens spitste de oude rechercheur zijn oren. Hij wenkte Vledder naderbij.
“Ik hoor iemand huilen,” fluisterde hij. Vledder knikte.
“Het lijkt op het huilen van een vrouw,” sprak hij zacht. De Cock gebaarde voor zich uit.
“Het komt, dacht ik, daar uit de slaapkamer.”
De oude rechercheur schuifelde langs het lijk van Petertje Slib-broek naar de deur van de slaapkamer. Vledder volgde met lichte tred. De Cock voelde aan de kruk en drukte die zachtjes naar beneden. Met zijn knie schoof hij de deur verder open. Over de hoofden van de rechercheurs viel het felle licht van de woonkamer op een breed bed met daarop een jonge vrouw, gehuld in een rode regenmantel. Haar voeten staken in korte rode laarsjes.
Ze keek naar de mannen in de deuropening. Daarna slingerde ze haar benen over de rand van het bed, zuchtte diep en drukte zich traag in een zittende houding.
De Cock herkende de vrouw onmiddellijk. Tranen hadden haar gezicht vervuild met zwarte strepen van haar mascara. Tussen de resten van haar make — up schemerde een bleke huid. Ze boog haar hoofd diep tot bijna op haar knieën. Haar zwarte haren gleden als een gordijn voor haar gezicht. De oude rechercheur liep op haar toe.
“Judith!”
riep hij verbijsterd.
“Judith van Zeebrugge, wat doet u hier…hier in de woning van uw ex-man…een vermoorde Petertje Slibbroek?”
De Cock wachtte haar antwoord niet af. Hij wendde zich tot Vledder.
“Waarschuw de meute, wacht op hun komst en wikkel de zaak hier verder af. Ik zal ervoor zorgen dat een surveillancewagen naar je toe komt.”
Vledder gebaarde naar de vrouw.
“Wat doe je met haar?”
De Cock stak zijn open rechterhand uit.
“Geef mij de sleutels van de Golf. Ik neem haar mee naar de Kit.”
Vledder gaf de sleutels, schoof dicht naar De Cock toe en bracht zijn mond bij het linkeroor van de oude rechercheur.
“Wees voorzichtig met haar,” fluisterde hij zacht.
“Zij kan ze alledrie hebben afgemaakt.”
De Cock knikte.
“Goed,” sprak hij hardop, “dat je mij dat nog even in het oor fluistert.”
Het klonk wat cynisch.
Hij pakte Judith van Zeebrugge stevig bij de arm vast en leidde haar naar de woonkamer tot aan de voeten van de dode Petertje de Knoet. Terwijl hij scherp haar gelaatstrekken observeerde, wees hij naar de dolk.
“Jouw werk…of heb je hem hier zo gevonden?”
Judith van Zeebrugge antwoordde niet. Haar donkere ogen rolden in de kassen en haar mond viel open. Bewusteloos zakte ze in de armen van de grijze speurder.
De Cock had moeie voeten. Ze waren er ineens, onaangekondigd. Het was als een donderslag bij heldere hemel. Hij leunde achterover en legde zijn voeten op een hoek van zijn bureau. Met een van pijn vertrokken gezicht bevoelde hij zijn kuiten.
Het was alsof geniepige kleine duiveltjes uit pure boosaardigheid met duizend spelden in zijn kuiten prikten. Hij kende de pijn, die uit de holten van zijn voeten kwam, langs zijn hielen omhoogtrok en zich vastzette in zijn kuiten. Hij wist ook wat die pijn betekende. Telkens als de zaken slecht liepen, als zijn onderzoeken dreigden te verzanden en hij het machteloze gevoel had volkomen in het duister te tasten, gaven die helse duiveltjes acte de présence. Vledder keek hem bezorgd aan.
“Is het weer zover?”
De Cock knikte en sloot zijn ogen. Enkele minuten bleef hij zo zitten, bewegingloos en geconcentreerd. Zijn markante gezicht leek een stalen masker. Om de pijn te verdrijven zette hij zijn tanden in zijn onderlip.
“Het gaat wel weer over,” sprak hij mat.
“Die pijn is nog wel te verdragen, maar de wetenschap dat wij na drie moorden en dagen van intensief speuren in feite nog geen stap verder zijn gekomen met ons onderzoek, bezorgt mij een angstig gevoel.”
Vledder keek zijn oudere collega met een blik vol ongeloof aan.
“Jij denkt dat wij er niet uitkomen?”
De Cock keek op.
“Dat kan toch?”
antwoordde hij benepen.
“Hoeveel moorden blijven niet onopgelost? Daar kun je hele begraafplaatsen mee vullen.”
Vledder schudde resoluut zijn hoofd.
“Niet bij ons. Ik bedoel, niet bij jou. Zolang wij samen zijn…en dat is toch al een paar jaartjes…kan ik mij niet herinneren dat wij ooit een affaire hebben laten zakken.”
Op het van pijn vertrokken gezicht van De Cock brak een glimlach door. Hij trok zijn schouders op.
“Misschien is het bijgeloof?”
“Wat?”
“Dat mijn moeie voeten iets met de stand van het onderzoek te maken hebben.”
Vledder lachte bevrijd.
“Vast.”
De Cock tilde zijn benen van zijn bureau.
“Hoe heb jij vannacht geslapen?”
Vledder glimlachte.
“Best. Beter dan de nacht ervoor.”
De Cock voelde hoe de pijn uit zijn kuiten wegtrok.
“Het was me wel een consternatie gisteravond…een bewusteloze Judith van Zeebrugge en een wat hulpeloze lijkschouwer die moeite had om haar weer bij haar positieven te brengen.”
“Die man gaat ook alleen maar met lijken om.”
De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
“Maar dokter Den Koninghe was toch uiterst voorzichtig met de levende Judith van Zeebrugge. Hij liet haar voor onderzoek door de broeders van de Geneeskundige Dienst met de ambu-lancewagen naar het AMC[5] brengen.”
Vledder knikte.
“Jan Rozenbrand heeft in zijn mutatierapport van afgelopen nacht niet gemeld dat er iets ernstigs met haar aan de hand was. Ze is na onderzoek door de broeders naar haar zolderkamertje in de Bontekoestraat gebracht.”
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Heb je Louis van Marcinelle bericht dat hij weer een chauffeur uit zijn stal kan schrappen?”
Vledder glimlachte.
“Louis van Marcinelle scheen zijn dood niet te berouwen. Hij zei dat De Knoet toch al niet een van zijn beste medewerkers was.”
“Heb je ook nog met de heer Van de Gouwenaer gebeld om een reactie?”