Выбрать главу

Tot verbazing van De Cock brak Vledder niet alle snelheidsre-cords, maar reed beheerst vanaf het Damrak via de Prins Hendrikkade naar de Haarlemmer Houttuinen. In de nabijheid van nummer 745 parkeerde hij hun golf. Ze stapten uit.

Het was ongewoon stil op straat. Er was geen levend wezen te zien. Aan de kant van de spoordijk scharrelde een eenzame rat. Ver weg, vanuit de richting van het Centraal Station, klonk het gieren van een tram. De Cock schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het was bijna twaalf uur. Naast de toegangsdeur van 745 vond hij een verlicht bordje met drie boutons en drie namen. De bovenste naam was J. van de Gouwenaer. De Cock drukte op de bouton voor die naam en wachtte. Er kwam geen reactie.

Uit een steekzak van zijn regenjas nam De Cock het apparaatje dat hij eens, lang geleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen. Met kennersblik koos hij een sleutelbaard en had in luttele seconden de deur van slot. Met zijn knie drukte hij de deur verder open. Vanaf een klein portaal hees hij zijn negentig kilo langs een vettige leuning omhoog. De houten voettreden kraakten onder zijn gewicht. Vledder volgde lichtvoetig.

Op de tweede etage pauzeerde De Cock even om zijn hijgende ademhaling weer wat op peil te brengen. Toen ging hij behoedzaam verder.

De deur van het flatje op de derde etage stond bijna geheel open. Vanuit een kleine keuken viel licht op het trapportaal. De Cock schoof langs de deur de keuken binnen. Op het aanrecht, zo constateerde hij, stonden een bord met etensresten en een vuile pan.

Vanuit de keuken liep hij voorzichtig de goed verlichte huiskamer binnen.

De scherpe blik van de oude rechercheur gleed door het vertrek. Op een ronde glazen tafel stond een glas verschaald bier. Gedeeltelijk onder die tafel, op wit hoogpolig tapijt, ontwaarde hij het lichaam van een stevig gebouwde man. Hij lag op zijn buik met zijn armen schuin gespreid. Zijn vingers boven de handpalmen waren gekromd. In zijn rug, iets onder het linkerschouderblad, in een kring van bloed, stak het heft van een zware dolk.

Vledder stapte naderbij, bukte zich over de man heen en bezag het korte, blonde, kroezende haar. De Cock herkende aan het schokken van zijn rug dat zijn jonge collega hevig schrok. Nog in gebukte houding keek hij schuin naar De Cock omhoog.

“De Blonde Neger,” hijgde hij. De Cock knikte.

“Met een dolksteek afgemaakt.”

2

Vledder kwam uit zijn gebukte houding overeind. Hij wees naar het slachtoffer.

“Wil jij hem nog van dichtbij bekijken?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Het is Jasper van de Gouwenaer, zonder enige twijfel. Het signalement dat zijn vader van hem gaf, klopt volledig. En verder…hij is dood, morsdood, ook dat lijdt geen twijfel.”

Het klonk wat cynisch.

De oude rechercheur duimde over zijn schouders.

“Praat straks even met de buren beneden. Misschien hebben zij iets gezien of gehoord. Misschien ook kennen zij het tijdstip waarop Jasper alleen of mogelijk in gezelschap van anderen is thuisgekomen.”

Vledder knikte begrijpend en blikte om zich heen.

“Kijk eens naar die kasten aan de wand,” wees hij, “en naar dat opengebroken bureau. Het lijkt wel of er hier huiszoeking is verricht.”

De Cock grijnsde.

“Een beetje ruw en onzorgvuldig.”

Vledder gebaarde in het rond.

“En kijk eens naar de stand van de fauteuils, naar de diepe moeten in het hoogpolig tapijt. Die fauteuils zijn duidelijk verschoven. Ik vermoed dat hier voor de moord een fikse worsteling heeft plaatsgevonden.”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Dat hoeft niet. Aan het slachtoffer zijn geen sporen van een vechtpartij waarneembaar. Het kan zijn dat de fauteuils zijn verschoven om naar iets te zoeken.”

“Maar wat?”

De Cock grijnsde.

“Een goede vraag.”

Vledder liep voorzichtig om de fauteuils heen. Daarna liep hij naar de keuken en bezag de toegangsdeur.

“Geen sporen van braak,” meldde hij.

“De deur en het slot zijn nog puntgaaf.”

De Cock wees naar de deur die naar de slaapkamer leidde.

“Ik mis zijn colbertje. Kijk eens in de slaapkamer en onderzoek zijn portefeuille.”

Vledder gehoorzaamde. Na enige minuten kwam hij uit de slaapkamer terug en schudde zijn hoofd.

“Er zit geen portefeuille in zijn colbertje. Alleen wat kleingeld in de zijzakken.”

Hij keek naar zijn oude collega op.

“Wat denk je…roofmoord?”

De Cock schudde zijn hoofd.

“Daar geloof ik niet in.”

Hij wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht.

“Het liefst zou ik hier zo willen weglopen…de deur achter ons dichttrekken en doen of wij hier nooit zijn geweest.”

Hij gebaarde naar het lijk.

“Of wij hem nooit hadden gezien.”

Vledder schudde zijn hoofd.

“Dat kunnen we niet maken,” sprak hij somber.

“Dat is tegen onze ambtsinstructie.”

De Cock glimlachte.

“Ik heb in het verleden uit overtuiging wel eens in strijd met onze ambtsinstructie gehandeld. Maar je hebt gelijk, we moeten dit oppakken. In verband met die arrestatie van vanmiddag had ik het graag anders gezien. We hebben echter geen keus. Waarschuw de meute.”

Bram van Wielingen kwam met een rood hoofd de kleine kamer binnenstappen. De fotograaf zette zijn aluminiumkoffertje in een van de fauteuils om de ronde tafel en stoof op De Cock toe.

“Het is een tijdje goed gegaan,” riep hij opgewonden, “netjes een moord overdag…op een christelijk uur. Nu spookje weer midden in de nacht. Toen je mij liet opdraven, lag ik al meer dan twee uur op een oor. Besef je dat dit mijn goede humeur aantast?”

De Cock keek hem onbewogen aan. Hij wees naar het aluminium koffertje in de fauteuil.

“Pak je mooie Hasselblad,” sprak hij streng, “en begin met je werk. Ik ben ook niet blij met de lijken die mij worden gepresenteerd.”

Van Wielingen keek langs hem heen naar het slachtoffer op het hoogpolig witte tapijt.

“Weet je al wie hij is?”

De Cock knikte.

“Jasper van de Gouwenaer, bijgenaamd de Blonde Neger.”

“Vanwege zijn kroeshaar?”

“Ja.”

“Hoe kom je aan dit lijk?”

De Cock krabde zich even achter in de nek.

“Gevonden.”

Het klonk wat bizar.

Van Wielingen maakte een theatraal gebaar.

“Jij verzeilt altijd in van die gruwelijke zaken.”

“Inderdaad.”

“Hoe flikje dat?”

De Cock spreidde zijn handen.

“Ik denk dat Onze-Lieve-Heer ze voor mij bewaart.”

De fotograaf snoof.

“Als straf voor jouw zonden?”

De Cock grijnsde.

“Ik ben mij dat niet bewust, maar als ik het aantal moorden bezie dat mijn pad heeft gekruist, dan zijn mijn zonden zo rood als scharlaken.”

Van Wielingen keek hem niet-begrijpend aan.

“Scharlaken?”

“Helder rood. En als je er meer over wilt weten dan pak je het bijbelboek Jesaja één, vers achttien.”

“Ik lees geen bijbelboeken.”

“Jammer.”

De oude rechercheur beëindigde de discussie. Hij wees met een bedenkelijk gezicht naar het slachtoffer.

“Ik verwacht met hem nog een hoop ellende.”

“Hoezo?”

“Deze man werd een paar uur geleden door twee rechercheurs op zijn werkplek aan de Coenhavenweg hier in Amsterdam als verdacht van fraude gearresteerd.”

“Fraude?”

“Een uiterst omvangrijke fraude,” sprak De Cock met nadruk, “samen met anderen bedreven.”

Bram van Wielingen keek hem geschrokken aan.

“Wie waren die rechercheurs?”